In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1952 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. Dit betrof gegevens over zijn vermogen, dat hoger was dan de vermogensgrens zoals vastgesteld in de Wet werk en bijstand, en bestond uit drie woningen, een werkplaats en een stuk bouwgrond in Turkije. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-nakoming. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 90 dagen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij niet opzettelijk had nagelaten de gegevens te verstrekken. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat een uitkeringsgerechtigde geacht wordt op de hoogte te zijn van zijn verplichtingen, ook als daar niet expliciet naar gevraagd wordt. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk had nagelaten om relevante informatie te verstrekken, maar sprak hem vrij van opzet.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis, waarbij de hechtenis vervangen kan worden bij gebreke van betaling. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht in het kader van sociale zekerheid en de gevolgen daarvan voor het vertrouwen in het sociale stelsel.