ECLI:NL:GHAMS:2014:4711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
23-005468-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1952 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. Dit betrof gegevens over zijn vermogen, dat hoger was dan de vermogensgrens zoals vastgesteld in de Wet werk en bijstand, en bestond uit drie woningen, een werkplaats en een stuk bouwgrond in Turkije. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-nakoming. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 90 dagen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij niet opzettelijk had nagelaten de gegevens te verstrekken. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat een uitkeringsgerechtigde geacht wordt op de hoogte te zijn van zijn verplichtingen, ook als daar niet expliciet naar gevraagd wordt. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk had nagelaten om relevante informatie te verstrekken, maar sprak hem vrij van opzet.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis, waarbij de hechtenis vervangen kan worden bij gebreke van betaling. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht in het kader van sociale zekerheid en de gevolgen daarvan voor het vertrouwen in het sociale stelsel.

Uitspraak

parketnummer: 23-005468-13
datum uitspraak: 20 oktober 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-731019-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1952,
adres: zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 01 juli 2007 tot en met 30 september 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een zijn en/of zijn mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en zijn mededader - beschikten en/of hadden beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand), te weten drie woningen, een werkplaats en een stuk bouwgrond in Turkije, zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.

Bewijsverweer

De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte ontvangt sinds 1990 een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet/ Wet werk en bijstand De verdachte is nimmer ingelicht over de in dat kader op hem rustende inlichtingenplicht. Het was de verdachte niet duidelijk dat hij de uitkeringsinstantie diende te informeren omtrent zijn bezit van onroerend goed in Turkije.
Het hof verwerpt dit verweer. Een persoon die een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, moet geacht worden op de hoogte te zijn van zijn wettelijke verplichting om te allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op een uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven, ook als daarom niet expliciet wordt gevraagd. Dit geldt eens temeer als het gegevens betreft die betrekking hebben op het vermogen of genoten inkomsten van de uitkeringsgerechtigde.

Nadere bewijsoverweging

Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten betreffende gegevens aan de uitkeringsinstantie te verstrekken. Van het tenlastegelegde opzet is uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken. Verdachte beschikte evenwel over een vermogen waarvan de waarde uitging boven de krachtens de Wet werk en bijstand vastgestelde vermogensgrens. Vast staat dat verdachte heeft nagelaten om hiervan melding te maken bij de instantie van wie hij een uitkering ontving, te weten de Dienst Werk en Inkomen. Uit het dossier blijkt dat dit gegeven van belang was voor de vaststelling van de hoogte van zijn uitkering.
Het hof overweegt dat alhoewel van het bestanddeel “opzettelijk” wordt vrijgesproken, wel het bewijs aanwezig is van de overtreding als bedoeld in artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht nu deze overtreding impliciet in de tenlastelegging is opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode vanaf 01 juli 2007 tot en met 30 september 2011 te Amsterdam, in strijd met een bij wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft hij, in die periode en op die plaats, niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij beschikte over een vermogen hoger dan de vermogensgrens, als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand, te weten drie woningen, een werkplaats en een stuk bouwgrond in Turkije, zijnde dit gegevens die van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming, namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl deze gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens ander recht op die verstrekking of tegemoetkoming of hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde feit veroordeeld tot taakstraf van 180 uur, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot 90 dagen gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting geschetst.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte de Dienst Werk en Inkomen benadeeld. De verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan ondermijning van het stelsel van sociale voorzieningen en het vertrouwen dat men daarin moet kunnen stellen. Nu het hof verdachte niet voor het tenlastegelegde misdrijf veroordeelt maar alleen voor de overtreding, ziet het hof aanleiding om de door de politierechter opgelegde straf te matigen.
Ten gunste van de verdachte heeft het hof laten meewegen dat uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 september 2014 blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld. Verder heeft het hof rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte en het feit dat het bewezen verklaarde zich langere tijd geleden heeft afgespeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 447d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. N.A. Schimmel en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. A. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2014.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.