ECLI:NL:GHAMS:2014:4803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
200.138.915-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drinkwaterlevering en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Stichting WATERNET voor geleverde drinkwater. De appellant heeft in hoger beroep de grieven ingediend tegen de vaststelling van de kantonrechter dat er een overeenkomst tot levering van drinkwater bestond. De appellant betwist het bestaan van deze overeenkomst en heeft geen concrete onderbouwing gegeven voor zijn betwisting. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij geen drinkwater heeft afgenomen en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellant verplicht is tot betaling van het verbruikte water. De grieven van de appellant worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan de appellant opgelegd, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.915/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1392889 CV EXPL 12-34454
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1],
appellant,
advocaat: mr. R.R.B. Dayala te Diemen,
tegen
de stichting
Stichting WATERNET,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Waternet genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 juli 2013 (hersteld bij exploit van 13 november 2013) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 23 mei 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en Waternet als gedaagde. Waternet heeft daarop een exploit van anticipatie uitgebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte met producties;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Waternet af zal wijzen met - uitvoerbaar bij voorraad -beslissing over de proceskosten.
Waternet heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Waternet heeft drinkwater geleverd aan het adres [adres] te [woonplaats 2].
(ii) [appellant] heeft op dit adres ingeschreven gestaan. Hij is op 18 november 2011 daarvandaan vertrokken.
(iii) Nadien heeft Waternet een eindafrekening gemaakt, die bij factuur van 10 januari 2012 (à € 2.843,61) aan [appellant] in rekening is gebracht.
(iv) Ondanks ingebrekestelling heeft [appellant] nagelaten de factuur te voldoen. Waternet heeft [appellant] vervolgens in rechte betrokken.
( v) Bij verstekvonnis van 7 augustus 2012 heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.894,61 aan Waternet.
(vi) [appellant] is tegen dit vonnis in verzet gekomen.
2.2
De kantonrechter heeft het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd ter zake van de veroordeling tot betaling van € 51,05 aan hoofdsom en € 450,- aan buitengerechtelijke kosten, het verstekvonnis voor het overige bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
2.3
Grief 1richt zich tegen de vaststelling door de kantonrechter dat partijen een overeenkomst tot het leveren van drinkwater hebben gesloten op het verbruiksadres [adres] te [woonplaats 2] op grond waarvan Waternet tegen betaling aan [appellant] drinkwater heeft geleverd. [appellant] betwist het bestaan van een dergelijke overeenkomst.
2.4
Waternet heeft in eerste aanleg gesteld dat zij drinkwater aan [appellant] heeft geleverd, dat de levering heeft plaatsgevonden aan het adres [adres] te [woonplaats 2] en dat [appellant], die op dat adres ingeschreven heeft gestaan dit water heeft afgenomen. In eerste aanleg heeft [appellant] dit niet weersproken. Hij heeft zich alleen verzet tegen de hoogte van de eindafrekening en slechts terloops en in algemene termen het bestaan van een overeenkomst tussen partijen betwist. Ook in hoger beroep betwist [appellant] niet voldoende dat hem door Waternet in de loop der jaren drinkwater is geleverd en dat hij dat telkens heeft afgenomen. Hij geeft geen concrete onderbouwing van zijn betwisting van het bestaan van de door Waternet gestelde overeenkomst, anders dan dat daarvan uit schriftelijke stukken niet blijkt. Dit had onder de geschetste omstandigheden wel op zijn weg gelegen. Gelet op een en ander moet de conclusie zijn dat als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst betreffende waterlevering tot stand is gekomen die [appellant] (nu Waternet terecht stelt dat water niet gratis pleegt te worden geleverd) verplicht tot betaling van het verbruikte water. De grief faalt.
2.5
Grief 2houdt in dat, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, [appellant] betwist te hebben erkend vanaf 16 januari 2008 op voormeld verbruiksadres woonachtig te zijn geweest.
2.6
De kantonrechter heeft deze vaststelling gedaan naar aanleiding van de stelling van Waternet ter zake, die was onderbouwd met een overzicht van de GBA inschrijvingen van [appellant]. [appellant] heeft ook deze stelling van Waternet niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid ervan mocht uitgaan. Een gemotiveerde betwisting van een en ander ontbreekt ook in hoger beroep, zodat de grief faalt.
2.7
Met
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het op zijn weg had gelegen de meterstanden aan Waternet op te geven. Volgens [appellant] mocht Waternet niet jaar na jaar meterstanden blijven schatten zonder eigen onderzoek. Ook mocht zij niet uitgaan van de beginmeterstand die de opvolgend bewoner op de [adres] heeft opgegeven als zijnde de eindstand van [appellant].
2.8
[appellant] heeft de stellingen van Waternet dat hij nooit enige opgave van de meterstanden heeft gedaan niet betwist. Hij onderbouwt niet dan wel onvoldoende waarom Waternet onder die omstandigheden zijn verbruik niet zou mogen schatten op basis van het gemiddeld verbruik van twee personen, zoals Waternet heeft gedaan. Dat dit in de verhouding tussen partijen niet redelijk is kan evenmin worden gezegd. Het mag daarbij ook van algemene bekendheid worden geacht dat indien van meterstanden geen opgave wordt gedaan het daarbij horende verbruik door de desbetreffende nutsbedrijven wordt geschat. [appellant] had daarmee rekening kunnen houden. Evenmin heeft hij gemotiveerd betwist dat - indien zijn verbruik hoger dan de schatting zou blijken te zijn - hij verplicht was tot betaling van het werkelijke verbruik. Waternet heeft dit werkelijke verbruik ten slotte mede gebaseerd op de opgave van de (begin-) meterstand van de opvolgend bewoner (als zijnde de eindmeterstand van [appellant]). [appellant] heeft niet gesteld dat deze opgave niet de daadwerkelijke meterstand van dat moment betrof. Ook overigens heeft hij de juistheid van die opgave niet gemotiveerd betwist. Dat Waternet niet van die stand uit zou mogen gaan kan daarom niet worden gezegd. De grief faalt.
2.9
Grief 4houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld waaruit zou volgen dat de door Waternet gehanteerde meterstanden onjuist zijn. Volgens [appellant] brengt de eindafrekening immers een onevenredig hoog verbruik mee en wordt hem ten onrechte hiermee de bewijslast van een negatief feit opgelegd.
2.1
Waternet heeft gemotiveerd gesteld hoe en op basis van welke gegevens de eindafrekening tot stand is gekomen. [appellant] heeft niet betwist dat die uitgangspunten juist zijn of gesteld dat en waarom van dit (geschatte) verbruik in zijn situatie geen sprake kan zijn geweest. De enkele stelling dat het verbruik hoog was is daartoe onvoldoende. Ook wat [appellant] bij akte daarover nog aanvoert, te weten dat zijn buurvrouw een beduidend lager verbruik had en dat hij zelf regelmatig in het buitenland was, doet in dat verband niet ter zake. Dat een dragende motivering van hem verlangd mag worden indien hij onderbouwde stellingen van Waternet betwist, heeft, anders dan [appellant] stelt, met bewijslast van een negatief feit niets te maken. De grief faalt.
2.11
Met
grief 5betoogt [appellant] dat zijn beroep op verjaring ten onrechte is gepasseerd. Subsidiair doet hij een beroep op rechtsverwerking dan wel matiging tot ‘nihil’. Ter toelichting verwijst [appellant] naar de eerste aanleg waar hij heeft aangevoerd dat een verjaringstermijn van twee jaar geldt (naar analogie van artikel 7:28 BW), dan wel dat Waternet niet langer dan 24 maanden kan ‘navorderen’, gerekend vanaf het moment van het uiten van twijfel over de juiste registratie (hetgeen [appellant] volgens hem heeft gedaan ten overstaan van de kantonrechter in 2010), dan wel het moment dat de vordering in rechte aanhangig is gemaakt.
2.12
Het hof kan [appellant] in zijn betoog niet volgen. De vordering van Waternet betreft de eindafrekening als gevolg van het vertrek van [appellant] op 18 november 2011 uit de voornoemde woning aan de [adres]. De eindafrekening is gefactureerd op 10 januari 2012. [appellant] is op 27 maart 2012 in gebreke gesteld. De inleidende dagvaarding is betekend op 2 juli 2012. Van verjaring is geen sprake. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om een beroep op rechtsverwerking of matiging van de vordering te rechtvaardigen. De grief faalt.
2.13
De
grieven 6 en 7hebben geen zelfstandige betekenis.
2.14
Voor zover [appellant] bij akte nog heeft beoogd bij wege van grief naar voren te brengen dat (subsidiair) aanleiding is over te gaan tot verrekening van hetgeen op grond van een eerder vonnis in een zaak tussen partijen (vonnis kantonrechter Amsterdam van 5 april 2011, rolnummer 1193842 CV EXPL 10-36099) aan Waternet is toegewezen en het in deze procedure gevorderde, kan daar gelet op de zogeheten “twee-conclusie regel” geen acht op worden geslagen. Immers de rechter behoort in beginsel niet te letten op grieven die later dan (zoals in dit geval) de memorie van grieven worden aangevoerd, tenzij dit in strijd zou komen met de goede procesorde, waaronder nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard nadat van grieven is gediend. Van zodanige strijd met de goede procesorde is echter geen sprake.
2.15
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Voor bewijslevering is geen plaats omdat geen bewijs is aangeboden van concrete feiten en omstandigheden die - indien bewezen - tot een ander dan het voorgaande oordeel kunnen leiden. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Waternet begroot op € 683,- aan verschotten en € 632,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, L.A.J. Dun en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.