ECLI:NL:GHAMS:2014:5084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
23-003644-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met beroep op noodweerexces verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 7 oktober 2012 in Alkmaar. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer door hem te slaan en te schoppen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat de geweldpleging niet van zodanige aard was dat er een aanzienlijke kans op overlijden bestond. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan het schoppen van het slachtoffer, wat leidde tot zware verwondingen. Het hof verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte niet meer in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de schop. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd, maar het hof besloot tot een andere strafmaat, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de mishandeling. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 800,00, waarvan € 270,00 materieel en € 530,00 immaterieel. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de schade door de verdachte vergoed kon worden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003644-13
Datum uitspraak: 19 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-810444-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (keihard) een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerma(a)l(en) (keihard) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft het hof deze verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere overweging ten aanzien van het beroep op noodweerexces en ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging anders beslist.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde en deelvrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde
Ten aan zien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag
Het hof is van oordeel dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft [slachtoffer] eerst een klap of stomp tegen het hoofd heeft gegeven. Deze geweldpleging is niet van een zodanige aard dat de aanzienlijke kans bestond dat het slachtoffer daaraan had kunnen overlijden. Dit geldt ook voor het korte tijd later schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer], nu uit de aard van deze handeling in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte één maal heeft geschopt en sneakers, en derhalve zacht schoeisel droeg, niet zonder meer kan worden afgeleid dat een gerede kans bestond dat [slachtoffer] hieraan had kunnen overlijden.
Naar het oordeel van het hof is, gezien het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
Het hof overweegt dat hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het door de verdachte slaan of stompen van slachtoffer [slachtoffer] ook hier onverkort van toepassing is, zodat de verdachte ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Dit geldt echter niet voor het onder subsidiair tenlastegelegde schoppen van [slachtoffer]. Het hof leidt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder begrepen de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden, af dat de verdachte met kracht, en met geschoeide voet tegen een kwetsbaar lichaamsdeel van [slachtoffer], te weten het hoofd heeft geschopt. Door zijn handelwijze heeft de verdachte minst genomen willens en wetens het geenszins te verwaarlozen risico aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zware verwondingen zou oplopen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal keihard tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is aangevoerd dat met betrekking tot het schoppen tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer] een beroep op (extensief) noodweerexces toekomt. Deze gedraging moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van de bij de verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging, die op haar beurt weer werd veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding, althans de bedreiging daarmee door [slachtoffer] en [persoon]. Gelet op het voorgaande dient de verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 5 november 2014, waaronder begrepen de ter terechtzitting getoonde beelden van een beveiligingscamera, leidt het hof af dat de verdachte op een gegeven moment stond te pinnen en toen werd benaderd door het slachtoffer [slachtoffer] en diens schoonzoon, [persoon], met wie hij, verdachte, even daarvoor onenigheid had gehad. [slachtoffer] en [persoon] stonden dicht op de verdachte en [slachtoffer] hief daarbij zijn arm omhoog met een vuist. De verdachte heeft daarop met kracht eenmaal tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer] geslagen of gestompt, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel. Vervolgens richtte de verdachte zich op [persoon]. Korte tijd later, toen die [slachtoffer] nog steeds liggend op de grond zijn hoofd omhoog hief, heeft de verdachte, die met versnelde pas terug kwam lopen, met kracht en met de geschoeide voet eenmaal tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat sprake was van een noodweersituatie op het moment dat [slachtoffer] en [persoon] voor de verdachte stonden en [slachtoffer] zijn arm met een vuist omhoog hief. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar dat de verdachte zou worden mishandeld en de verdachte, die bezig was met pinnen en min of meer werd ingesloten door [slachtoffer] en [persoon], kon op dat moment geen kant op. Ten aanzien van het eenmaal met kracht schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] ligt dat anders. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op dat moment geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding waartegen de noodzakelijke verdediging geboden was.
Een beroep op noodweerexces kan onder omstandigheden ook slagen in het geval de noodweersituatie is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. De vraag is dan ook of, zoals de verdediging heeft betoogd, de schop moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van een bij de verdachte ontstane, hevige gemoedsbeweging, die was veroorzaakt door het daaraan voorafgaand, hiervoor omschreven dreigend gevaar. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarbij het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (HR 8 april 2008, NJ 2008/312).
Het hof is van oordeel dat het hard en doelgericht schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] terwijl deze in een weerloze positie op de grond lag, afgewogen tegen de aard en de ernst van de inmiddels al enige tijd geëindigde dreigende situatie, een zo disproportionele reactie is, dat ook een hevige gemoedsbeweging die, naar verdachte stelt, bij hem is ontstaan, hem niet kan disculperen.
Naar het oordeel van het hof is er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 3 jaar en tot dezelfde werkstraf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van slachtoffer [slachtoffer] heeft aangetast. [slachtoffer] is enige tijd buiten bewustzijn geraakt en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht. Dat de uiteindelijke fysieke gevolgen zijn meegevallen, is een gelukkige omstandigheid, die niet de verdienste van de verdachte is. Naast de gevolgen voor het slachtoffer draagt dit soort geweld, gepleegd op straat temidden van het uitgaanspubliek, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen onder burgers.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 oktober 2014 is de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats.
In het voordeel van de verdachte spreekt echter dat hij de aanvankelijke confrontatie niet heeft opgezocht. Voorts blijkt dat de verdachte tot volle tevredenheid van zijn werkgever fulltime werkt als vrachtwagenchauffeur. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou daaraan in de weg staan.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 800,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 800,00 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en oplegging van de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof waardeert de materiële schade op € 270,00 en de immateriële schade op een bedrag van € 530,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige (beredderingskosten tot een bedrag van € 100,00) is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) bestaande uit
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro) materiële schade en € 530,00 (vijfhonderddertig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 800,00 (achthonderd euro) bestaande uit
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro) materiële schade en € 530,00 (vijfhonderddertig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. de Greeve en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2014.
Mr. M. Goedhart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]