ECLI:NL:GHAMS:2014:525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
200.120.109/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep tegen beslissing kamer van toezicht over notarissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem. De appellant, de voorzitter van de kamer van toezicht te Zutphen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 18 december 2012, waarbij de kamer de klacht van de appellant tegen de notaris ongegrond had verklaard. De appellant stelde dat hij op grond van de Wet op het notarisambt bevoegd was om hoger beroep in te stellen. Echter, het hof oordeelde dat de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013 was gewijzigd, waardoor het Bureau Financieel Toezicht (BFT) verantwoordelijk was geworden voor het toezicht op notarissen. Aangezien het BFT niet het hoger beroep had ingesteld, maar de appellant dit deed na de wetswijziging, verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de wetswijziging voor de bevoegdheid van de appellant om hoger beroep in te stellen. Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare terechtzitting, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.120.109/01 NOT
nummer eerste aanleg : 07.831/2012/5
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 februari 2014
inzake
DE VOORZITTER VAN DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ZUTPHEN,
appellant,
gemachtigde: mr. D. Vergunst,
tegen:
[notaris]
te [vestigingsplaats]
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink, advocaat te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant is bij een op 15 januari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem van 18 december 2012, waarbij de kamer de klacht van appellant, tegen geïntimeerde, verder de [notaris], ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van de [notaris] is op 5 april 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2013. Namens appellant is mr. D. Vergunst, tot 1 april 2013 plaatsvervangend voorzitter van de met ingang van die datum ontbonden kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, verschenen en namens de [notaris] mr. Maaldrink. Zij hebben het woord gevoerd; mr. Maaldrink aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De [notaris] is – onder opgaaf van reden – niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Bij klaagschrift van 2 februari 2012 heeft mr. J.B. de Groot, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen (verder kamer van toezicht te Zutphen) op grond van artikel 96 lid 6 (oud) Wet op het notarisambt (Wna) de zaak voorgelegd aan de kamer van toezicht te Zutphen, zulks naar aanleiding van het verslag van bevindingen van het in zijn opdracht door de plaatsvervangend voorzitter van de toenmalige kamer van toezicht te Zutphen mr. D. Vergunst, tegen de [notaris] ingesteld onderzoek.
3.2.
De zaak betreft de handelwijze van de [notaris] tijdens de mondelinge behandeling door de kamer van toezicht te Zutphen op 27 januari 2011 van een tegen haar gerichte klacht.
3.3.
Bij beslissing van 13 februari 2012 heeft de president van dit hof de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem met de behandeling van de zaak belast.
3.4.
Bij beslissing van 18 december 2012 heeft de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem de klacht ongegrond verklaard.

4.Het standpunt van appellant

Appellant heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 107 (oud) Wna in verbinding met artikel 96 lid 2 eerste volzin (oud) Wna bevoegd is hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de kamer van 18 december 2012. Mr. De Groot heeft plaatsvervangend voorzitter mr. Vergunst bij brief van 11 oktober 2011 met een onderzoek belast tegen de [notaris] op grond van artikel 96 lid 2 eerste volzin (oud) Wna. Het onderzoek is niet door het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) of het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) verzocht, zodat artikel 107 lid 1, tweede zin, (oud) Wna in verbinding met artikel 96 lid 2 tweede volzin (oud) Wna hier niet aan de orde is. Daarnaast heeft appellant onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis aangevoerd dat hij kan appelleren van een afwijzing van een ambtshalve ingediende klacht, omdat in deze kwestie de onderzoeksfase reeds voorbij was.

5.Het standpunt van [notaris]

Primair stelt de [notaris] zich op het standpunt dat er voor appellant geen bevoegdheid bestaat om hoger beroep in te stellen van de beslissing van de kamer van 18 december 2012. De ambtshalve klacht is door de kamer die uit vijf tuchtrechters bestaat ongegrond verklaard en daar hoort geen appel tegen open te staan. Subsidiair heeft de [notaris] aangevoerd dat met de wijziging van de Wet op het notarisambt na per 1 januari 2013 een einde is gekomen aan de toezichtrol van de voorzitter van de kamer van toezicht. Volgens de [notaris] is een niet (meer) bestaande procespartij (na de wetswijzing) niet bevoegd om hoger beroep in te stellen.

6.De ontvankelijkheid van appellant in het hoger beroep

6.1.
Het beroepschrift is ondertekend door mr. H.C. Naves. Achter zijn naam is vermeld ‘voorzitter Kamer van Toezicht te Zutphen, tevens voorzitter Kamer voor het Notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden’. In het midden kan worden gelaten het antwoord op de vraag of appellant in zijn hoedanigheid van voorzitter van de kamer van toezicht of als voorzitter van de kamer voor het notariaat hoger beroep heeft ingesteld. Per 1 januari 2013 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet van 12 juli 2011 Stb 2011, 470), waardoor het BFT verantwoordelijk is geworden voor het toezicht, zoals in het nieuwe artikel 110 lid 1 Wna als volgt is omschreven:
“1. Er is een Bureau Financieel Toezicht. (...) Het Bureau is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Het Bureau is tevens verantwoordelijk voor andere taken die het bij of krachtens deze wet en andere wetten zijn opgedragen.”
Als van de beslissing van de kamer van 18 december 2012 al hoger beroep openstond, had dit na 31 december 2012 ingesteld moeten worden door het BFT. Aangezien niet het BFT, maar appellant ná de wetswijziging per 1 januari 2013 hoger beroep heeft ingesteld, is appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
6.2.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 december 2012.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure, en J.W. Zaane en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 februari 2014 door de rolraadsheer.