In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2013. De verdachte, geboren in Marokko in 1979, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een bus traangas en een bus pepperspray op 16 april 2012 te Amsterdam. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 26 november 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman.
De tenlastelegging betrof het bezit van voorwerpen die bestemd zijn voor het treffen van personen met verstikkende en weerloosmakende stoffen, wat onder de Wet Wapens en Munitie valt. De verdediging voerde aan dat niet was komen vast te staan dat de aangetroffen busjes daadwerkelijk gevuld waren met de genoemde stoffen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de aangetroffen busjes, die bij een doorzoeking in de woning van de verdachte waren gevonden, gevuld waren met respectievelijk pepperspray en traangas. De bewijsconstructie van het hof verschilde van die van de rechtbank, maar het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen schuldig aan het ten laste gelegde.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500, die bij gebreke van betaling vervangen zou worden door 10 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist, maar dan in voorwaardelijke vorm. Het hof heeft echter besloten om de geldboete op te leggen zonder voorwaardelijke straf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft ook de aanwezigheid van jonge kinderen in de woning van de verdachte als een bijzonder risico beschouwd. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500 en 10 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.