Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de erflater, een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris en de notaris. Klaagster verwijt hen dat zij zijn overgegaan tot het opstellen en passeren van het testament en de samenlevingsovereenkomst van haar vader, terwijl zij gerede twijfels hadden moeten hebben over zijn wilsbekwaamheid. De kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden heeft de klacht van klaagster in eerste instantie ongegrond verklaard. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het hof heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2014, waarbij klaagster en haar gemachtigde, alsook de notarissen, aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van het geding en de argumenten van beide partijen. Klaagster heeft aangevoerd dat de notarissen, gezien de geestelijke gesteldheid van haar vader, een psychiatrisch/geriatrisch onderzoek hadden moeten laten uitvoeren door een niet-behandelend arts. De notarissen hebben echter betoogd dat zij geen reden hadden om aan de wilsbekwaamheid van de vader te twijfelen, en dat zij de nodige zorgvuldigheid hebben betracht.
Het hof heeft geoordeeld dat de klacht jegens de kandidaat-notaris ongegrond is, omdat er geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is gebleken. Echter, ten aanzien van de notaris is het hof van oordeel dat deze gerede twijfels had moeten hebben over de wilsbekwaamheid van de vader, vooral gezien de medische geschiedenis en de signalen van de familie. Het hof legt de notaris de maatregel van waarschuwing op, omdat hij onvoldoende alert is geweest bij het beoordelen van de wilsbekwaamheid van de vader. De beslissing van de kamer wordt vernietigd, en het hof verklaart de klacht tegen de kandidaat-notaris ongegrond en tegen de notaris gegrond.