ECLI:NL:GHAMS:2014:5350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
200.149.539-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris inzake afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft klaagster een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen de notaris die belast was met de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden moeder. Klaagster verwijt de notaris dat hij op verschillende punten niet correct heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap, wat resulteerde in een klacht die uit acht onderdelen bestond. De kamer voor het notariaat heeft klaagster op vier onderdelen (deels) niet-ontvankelijk verklaard en de klacht op acht onderdelen (deels) ongegrond verklaard. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de beslissing van de kamer bevestigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder van klaagster overleed op 6 januari 2010, waarna de notaris de afwikkeling van de nalatenschap op zich nam. Klaagster en haar zussen waren erfgenamen, maar klaagster was het niet eens met de voorgestelde verdeling van de nalatenschap. De notaris heeft meerdere keren rekening en verantwoording afgelegd, maar klaagster heeft in een brief van 25 september 2013 aangegeven niet akkoord te gaan met de voorgestelde verdeling. De notaris heeft daarop een alternatief voorstel gedaan, maar klaagster bleef ontevreden.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 2 oktober 2014 heeft klaagster haar standpunten toegelicht, maar het hof heeft geoordeeld dat de notaris niet onpartijdig heeft gehandeld en dat de klachten van klaagster niet gegrond zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris zijn rol als boedelnotaris naar behoren heeft vervuld en dat de inbreng van schenkingen correct is toegepast. Klaagster werd in haar nieuwe klacht niet-ontvankelijk verklaard, en het hof heeft de eerdere beslissing van de kamer bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.149.539/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2013/185
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 december 2014
inzake
[naam],
wonend te [plaats], gemeente [gemeente],
appellante,
tegen
[naam],
notaris te [plaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 23 mei 2014 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 23 april 2014. De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster op vier onderdelen (deels) niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) en die klacht op acht onderdelen (deels) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2014. Klaagster, vergezeld van haar echtgenoot, en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de echtgenoot van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
Op 6 januari 2010 is de moeder van klaagster,[naam] (hierna: erflaatster), overleden. Klaagster, haar twee zussen, [zus 1] en [zus 2], en de zoon van een vooroverleden zus van klaagster, [X], zijn tot de nalatenschap gerechtigd.
De notaris was belast met de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft in totaal zeven keer rekening en verantwoording aan de erfgenamen afgelegd. De definitieve rekening en verantwoording is op 22 augustus 2013 aan de erfgenamen toegezonden. Bij brief van
25 september 2013 heeft klaagster aan de notaris meegedeeld dat zij niet instemt met de voorgestelde verdeling. Klaagster noemt in dit verband het al dan niet inbrengen van een schenking door een zwager van klaagster, [Y] (de vader van [X], voornoemd). Hierop heeft de notaris op 21 oktober 2013 een alternatief voorstel aan de erfgenamen gestuurd, waarin alle schenkingen gelijk worden behandeld en zonder onderscheid een gelijke rente wordt vergoed over alle schulden en vorderingen. De andere erfgenamen zijn hiermee akkoord gegaan. De tot de nalatenschap behorende woning van erflaatster is op 3 juli 2013 verkocht en op 30 augustus 2013 geleverd. De notaris heeft de akte van levering gepasseerd. Bij brief van 5 november 2013 heeft de notaris aan de erfgenamen meegedeeld dat hij, vanwege de houding en gedrag van de echtgenoot van klaagster, de nalatenschap niet meer verder kan afwikkelen en zich terugtrekt.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat hij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster op een aantal punten niet juist heeft gehandeld. De klacht valt in de volgende onderdelen uiteen.
i. i) De door de notaris opgestelde rekening en verantwoording van 3 november 2011 is niet juist voor wat betreft de inbreng van [Y] en [X]. Anders dan de notaris heeft opgenomen, moeten zij een schenking ad € 2.541,17 inbrengen. De notaris handelt aldus in strijd met artikel 4:230 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
ii) De rekening en verantwoording van 7 augustus 2013 bevat ook niet de juiste inbreng. De onder i genoemde inbreng is niet opgenomen en er is geen rente vergoed aan klaagster en
[zus 1]. Verder zouden alle opmerkingen van de erfgenamen gebundeld worden en zou getracht worden om hierover tot overeenstemming te komen.
iii) Het voorstel van 21 oktober 2013 is omslachtig en de notaris heeft met dit voorstel getracht artikel 4:230 BW te omzeilen. Aldus is van de ene partijdigheid naar de andere gegaan. Vervolgens heeft de notaris zich na een woordenwisseling over de door klaagster gestelde partijdigheid en de urendeclaratie teruggetrokken. De urendeclaratie is onduidelijk en klaagster betwijfelt de juistheid ervan.
iv) Klaagster vraagt om het oordeel van de tuchtrechter in de kwestie of door de erfgenamen dient te worden afgerekend met of zonder inbreng van giften.
v) In de brief van 11 januari 2010 van de notaris aan de erfgenamen wordt geen melding gemaakt van de vordering van € 60.000,00 die [Y] op de erfgenamen heeft. De erfgenamen hebben zuiver aanvaard zonder dat zij van vorenbedoelde vordering af wisten.
vi) In het eerste ontwerp aangifte erfbelasting van 17 januari 2010 is een schulderkenning van [zus 1] opgenomen, die niet afdoende is geverifieerd en in latere overzichten niet meer voorkomt.
vii) Het door de kantonrechter van (toen) de rechtbank Arnhem bij beschikking van 26 maart 2010 aan klaagster toegewezen bedrag van € 3.440,00 voor haar werkzaamheden als bewindvoerder over het vermogen van erflaatster en mentor is uiteindelijk ten onrechte niet op rente gezet. In alle overzichten was de rente over het aan klaagster toegewezen bedrag correct opgenomen, maar op de eindafrekening is die rente verdwenen.
viii) Uit de verkoopopbrengst van de woning heeft de notaris ten onrechte bepaalde vorderingen van de erfgenamen op de nalatenschap niet willen voldoen.
ix) De notaris heeft gedurende de periode van bijna vier jaar waarin hij ten behoeve van de nalatenschap van erflaatster werkzaamheden heeft verricht verschillende respectloze en opruiende brieven aan de erfgenamen geschreven, waarmee hij de erfgenamen tegen elkaar heeft opgezet.
x) De notaris heeft zich niet onpartijdig opgesteld door een opdracht van de koper van de tot de boedel behorende woning aan te nemen.
xi) De notaris heeft ten onrechte in de algemene voorwaarden van zijn kantoor opgenomen dat uren die aan klachten worden besteed bij de opdrachtgever in rekening worden gebracht als de opdrachtgever in het ongelijk wordt gesteld.

5.Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
De notaris heeft aangevoerd dat de klacht rauwelijks is ingediend en klaagster misbruik maakt van het tuchtrecht. Volgens de notaris moet klaagster daarom in haar klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De kamer heeft naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat voor deze stelling van de notaris geen steun is te vinden in de wet. Van misbruik van het tuchtrecht is het hof niet gebleken. Het staat klaagster vrij om een klacht tegen de notaris in te dienen, zodat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.
6.2.
In hoger beroep heeft klaagster een nieuwe klacht geformuleerd met betrekking tot hetgeen de notaris op de zitting in eerste aanleg heeft verklaard ten aanzien van de inbreng van schenkingen. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in appel nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal daarom in haar nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof zal zich dus beperken tot het beoordelen van de klachten zoals die in eerste aanleg zijn geformuleerd en hierboven onder 4 zijn weergegeven.
Klachtonderdelen iii (deels), iv, v en vi
6.3.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer dat de tuchtrechter niet bevoegd is over een declaratiegeschil te oordelen. Klaagster dient zich daarvoor tot de algemene klachten- en geschillencommissie voor het notariaat te wenden. Ook een beslissing over de wijze van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster valt buiten het bestek van de tuchtprocedure. Hiervoor dient klaagster zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Verder deelt het hof het oordeel van de kamer dat de klachtonderdelen v en vi die zien op respectievelijk een brief van 11 januari 2010 (uit de stukken blijkt dat een brief van 8 januari 2010 wordt bedoeld) en een ontwerp aangifte erfbelasting van 17 januari 2010 buiten de vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna vallen, nu de klacht op 28 november 2013 bij de kamer is ingekomen.
Dit betekent dat de kamer klaagster in de klachtonderdelen iii - voor zover dat klachtonderdeel ziet op de urendeclaratie van de notaris - , iv, v en vi terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Inhoudelijk
Klachtonderdelen i, ii, iii (deels) en vii tot en met xi
6.4.
Het hof verwijst voor wat betreft deze klachtonderdelen - klachtonderdeel iii op het punt van het voorstel van 21 oktober 2013 van de notaris - naar de overwegingen van de kamer en verenigt zich daarmee. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat tot een ander oordeel moet leiden.
Hieraan voegt het hof nog het volgende toe. Niet kan worden gezegd dat de notaris met het doen van een alternatief voorstel bij brief van 21 oktober 2013 buiten zijn rol is getreden. Het behoort immers tot de taak van de boedelnotaris om tot een voor alle erfgenamen bevredigende oplossing te komen. In dat kader heeft de notaris getracht met een redelijk alternatief te komen. Niet is gebleken dat de notaris daarmee voorbij is gegaan aan de belangen van bepaalde erfgenamen. De notaris heeft verder nog aangevoerd dat artikel 4:230 BW, welk artikel - kort gezegd - ziet op de inbreng van giften door erfgenamen, niet op [Y] van toepassing is omdat hij geen erfgenaam van erflaatster is. Daarnaast heeft de notaris aangevoerd dat artikel 4:233 lid 2 BW met zich brengt dat [X] geen giften behoeft in te brengen, omdat hij niets uit de nalatenschap van erflaatster verkrijgt.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat de nalatenschap van erflaatster civielrechtelijk gezien negatief is. Hiermee staat vast dat [X] niets uit de nalatenschap van erflaatster zal verkrijgen. Verder is niet in geschil dat [Y] geen erfgenaam is van erflaatster. Klaagster en [zus 1] zijn daarentegen wel erfgenaam van erflaatster. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris bij het opstellen van de rekening en verantwoording van 3 november 2011 en van
7 augustus 2013 de inbreng van giften conform artikel 4:230 (en volgende) BW heeft toegepast door [Y] en [X] niet en klaagster en [zus 1] wel de desbetreffende giften in te laten brengen. Dat de nalatenschap van erflaatster fiscaal gezien positief was, doet niet ertoe.
6.5.
Ter zitting in hoger beroep heeft klaagster het hof verzocht om de notaris en de kandidaat-notaris die bij het dossier betrokken is geweest, [naam], als getuigen te horen. Nu het hof zich voldoende voorgelicht acht en klaagster onvoldoende concreet heeft uiteengezet op welke punten zij het horen van deze getuigen nodig acht, zal aan het verzoek van klaagster tot het horen van getuigen voorbij worden gegaan.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster in haar in hoger beroep nieuw geformuleerde klacht niet-ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J. Blokland en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014 door de rolraadsheer.