Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben klagers, de kinderen van de erflaatster, een klacht ingediend tegen de notaris die op 3 augustus 2010 een hypotheekakte heeft gepasseerd. Klagers stellen dat hun moeder, de erflaatster, op dat moment niet wilsbekwaam was en dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar haar wil. De kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden heeft de klacht van klagers op 20 december 2013 ongegrond verklaard, waarna klagers in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de zaak op 2 oktober 2014 behandeld, waarbij zowel klagers als de notaris zijn verschenen met hun gemachtigden.
De erflaatster was 89 jaar oud en verbleef tijdelijk in een woonzorgcentrum. Klagers voeren aan dat de notaris onvoldoende contact met haar heeft gehad en dat hij had moeten twijfelen aan haar wilsbekwaamheid, gezien haar lichamelijke toestand en eerdere medische geschiedenis. De notaris heeft echter betoogd dat hij voldoende tijd heeft genomen om met de erflaatster te spreken en dat zij helder en duidelijk reageerde op zijn vragen. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris geen reden had om aan de wilsbekwaamheid van de erflaatster te twijfelen en dat hij niet op de hoogte was van de rol van de zuster van klagers, die mogelijk invloed op de erflaatster zou hebben gehad.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kamer bevestigd en de klacht van klagers ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de notaris voldoende alert was op de wilsbekwaamheid van de erflaatster en dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar haar wil. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 16 december 2014.