ECLI:NL:GHAMS:2014:572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
200.125.095-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en verjaring van vernietigingsbevoegdheid ex artikel 1:89 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van de geïntimeerde heeft toegewezen. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die door de echtgenote van de geïntimeerde zijn vernietigd op grond van artikel 1:89 BW. Dexia heeft zich in het hoger beroep beroepen op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid, maar het hof oordeelt dat de verjaring niet is bewezen. De feiten zijn vastgesteld door de kantonrechter en zijn in hoger beroep niet in geschil. De echtgenote van de geïntimeerde heeft geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomsten, wat haar het recht geeft om deze te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijsvermoeden dat de echtgenote op de hoogte was van de leaseovereenkomsten niet is weerlegd door Dexia. De grieven van Dexia worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij Dexia wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.125.095/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1220884/ DX 11-6
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2014
inzake
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimideerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam;
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 3 mei 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd kenmerk heeft gewezen tussen Dexia als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser en dat op 14 maart 2012 is uitgesproken
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen met zijn veroordeling tot terugbetaling binnen 14 dagen na betekening van dit arrest van hetgeen Dexia ter voldoening aan het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te weten € 36.708,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2012 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties met rente en nakosten. In het
voorwaardelijk incidenteel appel heeft Dexia geconcludeerd tot bekrachtiging van het gedeelte van het bestreden vonnis waartegen [geïntimeerde] heeft geappelleerd, met diens veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, in het principaal appel, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Dexia in de kosten van het hoger beroep en in het voorwaardelijk incidenteel appel dat het hof zal verklaren voor recht dat de overeenkomsten tijdig zijn vernietigd door de echtgenote van [geïntimeerde] en Dexia zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen hij onder deze overeenkomsten heeft betaald, met rente, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 17 augustus 2011 onder 2 (2.1 tot en met 2.5) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde] heeft op 1 mei 2001 vijf effectenleaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia. Op 25 mei 2005 heeft Dexia met betrekking tot deze effectenleaseovereenkomsten eindafrekeningen opgesteld, die alle in een restschuld resulteerden. D. [X], met wie [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten was gehuwd heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten. Bij brief van 7 januari 2005 heeft zij met een beroep op artikel 1:89 BW de effectenleaseovereenkomsten vernietigd.
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.3.
Met een beroep op de hiervoor genoemde vernietigingsbrief van 7 januari 2005, vordert [geïntimeerde] in deze procedure de veroordeling van Dexia tot terugbetaling van al hetgeen in het kader van de effectenleaseovereenkomsten door hem aan Dexia was betaald, met rente en kosten, alsmede doorhaling van de eventuele registratie bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel. Dexia heeft zich beroepen op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [geïntimeerde] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten.
3.4.
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, eerste lid aanhef en onder d, BW. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89, eerste lid, BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5.
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.6.
De kantonrechter heeft aan het feit dat betalingen van de op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of rekening ten name van beide echtelieden het bewijsvermoeden ontleend dat [X] met ingang van de (oudste) ontvangstdata van de bankafschriften waarop die betalingen stonden vermeld op de hoogte is geweest van de leaseovereenkomsten en hij heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om dat bewijsvermoeden te ontzenuwen. Na gehouden getuigenverhoren heeft hij [geïntimeerde] in het hem opgedragen tegenbewijs geslaagd geacht en heeft hij het verjaringsverweer van Dexia verworpen, de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia in hoger beroep met twee grieven op.
3.7.
Evenals de kantonrechter acht het hof het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de betalingen via de en/of rekening door middel van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd.
3.8.
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid van [X] vóór 7 januari 2002 op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen hoofdzakelijk veronderstellingen en aannames. Hetgeen Dexia aanvoert is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat [X] eerder dan drie jaar vóór de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Ook de getuigenverklaringen bieden daar geen aanknopingspunt voor. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de getuigen op hoofdlijnen gelijkluidend en consistent hebben verklaard, in het bijzonder op het punt van de taakverdeling binnen de huishouding, meer in het bijzonder waar het betreft het beheer van de financiële zaken (en het openen/raadplegen van daarop betrekking hebbende post), welk beheer, kort gezegd, geheel bij [geïntimeerde] berustte. Dat [X] zich het moment waarop zij kennis kreeg van het bestaan van de leaseovereenkomsten niet exact meer kon herinneren, terwijl bij [geïntimeerde] zelf waarschijnlijk op 18 februari 2003 naar aanleiding van een telefoongesprek met Dexia het vermoeden is gerezen dat het niet goed ging met de overeenkomsten, is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Dat, zoals Dexia aanvoert, een innerlijke tegenstrijdigheid in de verklaring van beide echtelieden met betrekking tot het exacte tijdstip van de communicatie inzake de slechte gang van zaken met de overeenkomsten en de restschuld de gehele verklaring van beiden zou vitiëren, vermag het hof niet in te zien. Zelfs indien het vermoeden van Dexia dat [geïntimeerde] reeds op de datum van 18 februari 2003 aan zijn vrouw mededelingen heeft gedaan omtrent de leaseovereenkomsten en hun beroerde uitkomst juist is, valt de vernietigingsbrief van 7 januari 2005 nog binnen de verjaringstermijn van drie jaar.
3.9.
Het voorgaande brengt mee brengt dat de grieven van Dexia geen doel kunnen treffen. Bij de verdere bespreking daarvan bestaat onvoldoende belang.
3.10.
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in (principaal) hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 666,- aan verschotten en € 1.158,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.M.W. Tromp en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.