In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2014 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van verzoeker in een strafzaak met parketnummer 23-002304-13. Verzoeker heeft op 30 januari 2014 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheer-commissaris, en op 14 februari 2014 een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor de wraking niet specifiek genoeg zijn en dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken. De wrakingskamer benadrukt dat rechters in het algemeen moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft in zijn verzoeken aangevoerd dat de raadsheer-commissaris lijdt aan een waanstoornis, maar de wrakingskamer oordeelt dat deze gronden niet voldoende zijn om de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te trekken. Bovendien is het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer gebaseerd op reeds eerder ingediende en ongefundeerde grieven. De wrakingskamer heeft daarom besloten dat er geen mondelinge behandeling van de verzoeken zal plaatsvinden en dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.