ECLI:NL:GHAMS:2014:578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
200.141.428/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de raadsheer-commissaris en leden van de wrakingskamer in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2014 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van verzoeker in een strafzaak met parketnummer 23-002304-13. Verzoeker heeft op 30 januari 2014 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheer-commissaris, en op 14 februari 2014 een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor de wraking niet specifiek genoeg zijn en dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken. De wrakingskamer benadrukt dat rechters in het algemeen moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft in zijn verzoeken aangevoerd dat de raadsheer-commissaris lijdt aan een waanstoornis, maar de wrakingskamer oordeelt dat deze gronden niet voldoende zijn om de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te trekken. Bovendien is het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer gebaseerd op reeds eerder ingediende en ongefundeerde grieven. De wrakingskamer heeft daarom besloten dat er geen mondelinge behandeling van de verzoeken zal plaatsvinden en dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002304-13
rekestnummer: 200.141.428/01
Beschikking van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2014 op
(1) het op 30 januari 2014 ter griffie ingekomen schriftelijke verzoek tot wraking, in de strafzaak met
parketnummer 23-002304-13 tegen:
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
hierna te noemen: verzoeker, en
(2) het op 14 februari 2014 ter griffie ingekomen schriftelijk verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer.

1.Het geding

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker heeft op 3 oktober 2013 een terechtzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van hetgeen op die terechtzitting aan de orde is gekomen, is op de terechtzitting van
17 oktober 2013 als beslissing van de strafkamer medegedeeld dat het dossier in handen wordt gesteld van de raadsheer-commissaris teneinde een dubbelrapportage ten aanzien van de verdachte - verzoeker - te doen laten opmaken.
1.2.
Op 30 januari 2014 is het schriftelijk verzoek van verzoeker, tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. [raadsheer-commissaris] ter griffie ingekomen (1). Voorts heeft de wrakingskamer kennis genomen van de brieven van verzoeker van 10 onderscheidenlijk 11 februari 2014.
1.3.
Op 14 februari 2014 is het schriftelijk verzoek van verzoeker, tot wraking van de leden van de wrakingskamer ingekomen (2). De wrakingskamer heeft voorts kennis genomen van de fax van verzoeker van 16 februari 2014.

2.Ontvankelijkheid ter zake van verzoek (1)

2.1.
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
Hetgeen in het verzoekschrift aan het wrakingsverzoek ten grondslag wordt gelegd, komt er in de kern op neer dat de raadsheer-commissaris, evenals haar collega magistraten, volgens verzoeker lijdt aan een waanstoornis die het gevolg is van terrorisme gerelateerde misdrijven van de aangevers in de strafzaak, en die voorkomt dat de raadsheer-commissaris begrijpt dat haar en het gerechtshof Amsterdam niet de bevoegdheid toekomt tot het geven van een opdracht aan een deskundige. Hetgeen verzoeker schrijft in zijn brieven van 10 en 11 februari 2014 sluit hierop aan.
2.4.
Gezien deze redengeving, zijn naar het oordeel van de wrakingskamer geen gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd die raken aan de persoon van de raadsheer-commissaris, maar slechts gronden die betrekking hebben op rechters in het algemeen. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan er derhalve niet toe leiden dat moet worden teruggekomen op de hiervoor genoemde vaste rechtspraak die inhoudt dat rechters in het algemeen moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, zodat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Hierop gelet, is op grond van artikel 11 lid 1 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam bepaald dat geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvindt.
Het hof betrekt daarbij dat het onderhavige wrakingsverzoek in twee onderscheiden strafzaken is ingediend en derhalve in beide zaken gelijkluidend is. Ten aanzien van het verzoek in de andere strafzaak heeft de wrakingskamer verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek, nu in die strafzaak – waarin reeds eerder wrakingsverzoeken op dezelfde gronden waren ingediend – door de wrakingskamer was bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen.

3.Ontvankelijkheid ter zake van verzoek (2)

Verzoeker heeft voorts bij een schriftelijk verzoek van 14 februari 2014 de leden van de wrakingskamer gewraakt. Als grond voor wraking heeft verzoeker aangevoerd dat het Hof tot kennisneming van de strafzaak met parketnummer 23-005180-11 onbevoegd is, vanwege een door verzoeker gestelde nietigheid van het vonnis in eerste aanleg. Deze grief heeft betrekking op een processuele beslissing welke evident geen grond voor het onderhavige verzoek kan opleveren. Voor zover het verzoek is gebaseerd op de stelling dat (ook) de leden van de wrakingskamer aan een gevaarzettende waanstoornis lijden, is het verzoek gebaseerd op een reeds herhaaldelijk naar voren gebrachte en in feitelijke zin niet nader onderbouwde grief. Beide grieven dienen, gelet ook op de behandeling van en beslissing op eerdere wrakingsverzoeken die verzoeker heeft ingediend met betrekking tot andere bij het Hof aanhangige zaken, als kennelijk misbruik van recht te worden aangemerkt. Samenstelling van een nieuwe wrakingskamer kan achterwege blijven. Verzoeker zal ook in zijn verzoek van 14 februari 2014 niet worden ontvangen.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in de wrakingsverzoeken;
bepaalt dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.A.G. van der Ouderaa, mr. S. Clement en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid
van mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken in openbare raadkamer van dit gerechtshof op
17 februari 2014.
mr. Hoekstra is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.