In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De veroordeelde, geboren in 1971, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en had hoger beroep ingesteld tegen de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 9.764,99 aan de Staat zou betalen. De politierechter had de veroordeelde ook al verplicht tot betaling van € 5.200,00. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter waarde van € 6.944,08, door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor hij was veroordeeld. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de hoeveelheid hennep die was aangetroffen en de kostenbesparingen die de veroordeelde had gerealiseerd door zelf hennep te telen voor eigen gebruik. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de standaardwaarden uit het BOOM-rapport en omvatte verschillende oogsten en kostenposten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 6.944,08, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.