ECLI:NL:GHAMS:2014:5813

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
200.138.885/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelname aan het Bedrijfstakpensioenfonds Bouwnijverheid en de werkingssfeer van grondwerken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een werkgever om deel te nemen aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf Bouw). De appellante, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin was geoordeeld dat de appellanten niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit Bouwnijverheid vallen. De zaak betreft een werkgever die grondwerken uitvoert in het kader van zand- en grindwinning, waarbij de vraag centraal staat of deze werkzaamheden als 'grondwerken' in de zin van het verplichtstellingsbesluit kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werkzaamheden van de werkgever niet onder de werkingssfeer van het Bpf Bouw vallen, omdat de grond niet wordt voorbereid voor bouwwerkzaamheden, maar voor andere doeleinden zoals natuurontwikkeling en recreatie. Het hof heeft deze beoordeling bevestigd en geoordeeld dat de werkzaamheden van de werkgever niet in verband staan met de bouwnijverheid, zoals gedefinieerd in het verplichtstellingsbesluit. Het hof heeft de grieven van Bpf Bouw verworpen en de eerdere vonnissen bekrachtigd, waarbij Bpf Bouw werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige interpretatie van de werkingssfeer van pensioenfondsen en de criteria die bepalen of een onderneming onder de verplichtstelling valt. Het hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van de werkgever niet voldoen aan de criteria voor 'grondwerken' zoals bedoeld in het verplichtstellingsbesluit, en dat de eerdere oordelen van de rechtbank terecht waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.885/01
zaaknummer rechtbank : CV 12-9229
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 december 2014
inzake
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam,
tegen:

1.de vennootschap onder firma GRONDVERZETBEDRIJF [Appellante sub 1] V.O.F,

gevestigd te [plaats], gemeente [gemeente],
2. [Appellant sub 2],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
3. [Appellante sub 3],
wonende te [plaats], [land],
geïntimeerden,
advocaat: mr. D. Bruinse-Pot te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Bpf Bouw en [appellanten] genoemd.
Bpf Bouw is bij dagvaarding van 18 november 2013 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht - team kanton, (hierna: de kantonrechter), van 7 juni 2012, 28 januari 2013 en 19 augustus 2013, gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie tevens verweerders in reconventie en Bpf Bouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met producties;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 oktober 2014 doen bepleiten, Bpf Bouw door mr. B. Degelink, advocaat te Amsterdam, en [appellanten] door de in de aanhef van dit arrest genoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Bpf Bouw heeft na eiswijziging in hoger beroep geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bestreden vonnissen zal vernietigen;
2. de vorderingen van [appellanten] alsnog zal afwijzen;
3. zal verklaren voor recht dat [appellanten] vanaf 1 januari 2011
gebonden is aan de statuten, reglementen en de besluiten van Bpf
Bouw en dat [appellanten] vanaf 1 januari 2011 verplicht is conform
de reglementen van Bpf Bouw informatie te verschaffen en premie te
betalen aan Bpf Bouw;
4. [appellanten] zal verplichten om uiterlijk 7 dagen na de datum waar-
op het arrest is gewezen de gegevens te verstrekken omtrent zijn
(gewezen) werknemers die vanaf 1 januari 2011 bij [appellanten]
werkzaam zijn (geweest) op de wijze als omschreven in het
Handboek Opgave loon en premie (productie 10 bij de memorie van
grieven) alsmede [appellanten] zal verplichten om uiterlijk 30
dagen na de datum waarop het arrest is gewezen aan Bpf Bouw te
verstrekken een controleverklaring van een registeraccountant waarin
deze registeraccountant een goedkeurend oordeel uitspreekt over de
juistheid en de volledigheid van de in deze vordering genoemde
gegevens op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of
of gedeelte van een dag dat [appellanten] geheel of gedeeltelijk in
gebreke blijft met de nakoming van deze verplichtingen met een
maximum van € 100.000,-;
5. [appellanten] zal veroordelen tot het betalen van € 271.752,04 aan
Bpf Bouw bij wijze van voorschot op de premie die [appellanten]
verschuldigd was over de jaren 2011 tot en met 2014, waarbij
- indien de bedragen die [appellanten] uit hoofde van vordering 3
over deze periode verschuldigd is hoger zijn dan genoemd in deze
vordering 5 - Bpf Bouw gerechtigd blijft om op een later moment
betaling te vorderen van dat verschuldigde, hogere bedrag;
6. [appellanten] zal veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente
over de bedragen genoemd in vordering 5 tot de dag der algehele
voldoening, waarbij als startdatum van de wettelijke rente wordt ge-
hanteerd: 14 dagen na het einde van de loonperiode waarover de
premie voldaan had moeten zijn;
7. zal verklaren voor recht dat [appellanten] alle kosten dient te
vergoeden die door Bpf Bouw zijn gemaakt ter invordering van
de niet-tijdig betaalde premies, waaronder begrepen de kosten voor
rechtsbijstand die Bpf Bouw in eerste aanleg en hoger beroep heeft
gemaakt, nader op te maken bij staat;
8. [appellanten] zal veroordelen in de kosten van de procedure in eerste
aanleg en hoger beroep (de kosten van de advocaten van Bpf Bouw
daaronder begrepen) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7
dagen na de datum waarop het arrest is gewezen tot de dag der alge-
hele voldoening;
9. [appellanten] zal veroordelen in de nakosten, € 131,- (zonder bete-
kening) en € 199,- (in geval van betekening), te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum waarop het arrest is
gewezen tot de dag der algehele voldoening.
[appellanten] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met, uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Bpf Bouw in
(het hof leest:) de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 28 januari 2013 onder 1 (1.1 tot en met 1.15) een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Sedert 1969 drijft [appellanten] drijft een onderneming als eenmanszaak en vanaf 1992 als vennootschap onder firma.
b. [appellanten] is werkzaam voor opdrachtgevers in de zand- en grindwinning, waarvan de voornaamste Sibelco is. [appellanten] verwijdert voor haar opdrachtgevers de deklaag van enkele meters van daarvoor aangewezen percelen grond en slaat die op in depot. Daarbij moeten humusrijke teelaarde en de afdekgrond gescheiden blijven opdat de grond vruchtbaar blijft. De opdrachtgever kan uit de in depot gelegde deklaag wit zand of kwartzand winnen. [appellanten] maakt vervolgens de grond opnieuw geschikt voor de bestemming daarvan, te weten natuurgebied, landbouwgrond of recreatiegebied. Dan kunnen weer bomen of gewassen worden aangeplant in de grond of kan een recreatieplas ontstaan.
c. [appellanten] is lid van de brancheorganisatie De Vereniging Cultuurtechnische Werken en Grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische Sector in Nederland en via deze organisatie lid van Colland, een samenwerkingsverband voor sociale regelingen tussen werkgevers en werknemers in de agrarische sector.
d. Daarnaast is [appellanten] aangesloten bij het Bedrijfspensioenfonds Landbouw (verder: Bpf Landbouw). Deelname in dit pensioenfonds is laatstelijk verplicht gesteld bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) van 18 maart 2008 (hierna: het Verplichtstellingsbesluit Landbouw).
e. Bij besluit van de Minister van (laatstelijk) 30 januari 2009, gepubli-ceerd in de Staatscourant van 3 februari 2009 (hierna: het Verplicht-stellingsbesluit Bouwnijverheid) is - kort gezegd - de deelname aan Bpf Bouw voor werkgevers met ondernemingen in (onder meer) de bouw verplicht gesteld.
f. Het Verplichtstellingsbesluit Bouwnijverheid definieert de aangesloten ondernemingen - voor zover van belang - als volgt:

a. de ondernemingen, waarvan het bedrijf gericht is op productie voor derden op het gebied van:
1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren - met alle daartoe dienstige materialen en werkwijzen - van bouwwerken op het gebied van de Burgerlijke en Utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor-, en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, alsmede werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.
Onder bouwwerken worden verstaan respectievelijk daarmee gelijk-gesteld: Woningen ,[...] grondwerken anders dan van agrarische aard alsmede cultuurtechnische werkzaamheden die geen direct verband houden met de uitoefening van het agrarisch bedrijf danwel het hoveniersbedrijf [...]”.
g. Bij brief van 23 juni 2008 heeft Cordares Capital Care namens Bpf Bouw [appellanten] en een aantal andere ondernemingen bericht dat, nu de bedrijfsuitoefening van hun onderneming gewijzigd was en hun bedrijf in overwegende mate werkzaamheden verricht die vallen onder de Verplichtstellingsbeschikking van Bpf Bouw, zij per 1 juli 2008 verplicht werden aangesloten bij het pensioenfonds van Bpf Bouw.
h. Bij brief van 30 juni 2008 heeft [appellanten] bezwaar gemaakt en - voorwaardelijk - verzocht hem - op de voet van artikel 13 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (verder: Wet Bpf 2000) - vrijstelling te verlenen, zodat hij kon blijven deelnemen in Bpf Landbouw. In juli en september 2008 hebben partijen over de inschrijving c.q. aansluiting van (onder meer) [appellanten] gecorrespondeerd. Bpf Bouw heeft geweigerd op de voorwaardelijke vrijstellingsaanvrage te beslissen. Tegen deze weigering is onder meer door [appellanten] beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam, die dit beroep bij uitspraak van 9 februari 2009 gegrond heeft verklaard. Bpf Bouw is daarbij de verplichting opgelegd alsnog de voorwaardelijke vrijstellings-aanvraag in behandeling te nemen.
i. Bij brief van 24 april 2009 heeft Colland namens het bestuur van Bpf Landbouw aan Bpf Bouw medegedeeld dat [appellanten] verplicht is aangesloten bij het Bedrijfstakpensioenfonds BPL (Bpf Landbouw).
j. Op 24 februari 2010 heeft na van onder meer [appellanten] voor de Bezwaarcommisie van Bpf Bouw een hoorzitting plaatsgevonden. Daaar is besproken dat een werkingssfeeronderzoek zou worden uitgevoerd, teneinde te bepalen of de verplichtstelling van Bpf Bouw op de onderneming van toepassing is. Na het onderzoek zou de Bezwaar-commissie op verzoek van de meest gerede partij het onderzoek heropenen.
k. In september 2010 heeft Cordares Diensten BV (hierna Cordares), in opdracht van Bpf Bouw een werkingssfeeronderzoek uitgevoerd. De opdracht hield in na te gaan in hoeverre [appellanten] werkzaamheden uitvoert, welke genoemd worden in de Verplichtstellingsbeschikking Bpf Bouw, de werkingssfeer van de CAO Bouwnijverheid en de CAO Bedrijfstakeigen regelingen in de Bouwnijverheid. Cordares concludeerde in haar rapport van 29 september 2010 aan de hand van steekproeven tot een verdeling van 37,79% in 2008 tot 65,63% in 2009 (uitgaande van de omzetverdeling op basis van klant en omschrijving) dan wel 40,97% in 2008 tot 56,76% in 2009 (uitgaande van de loonsomverdeling) van de activiteiten van [appellanten], die onder de werkingssfeer van Bpf Bouw vallen.
l. Bij brief van 29 oktober 2010 heeft [appellanten] Bpf Bouw bericht dat zij het rapport onjuist acht. Bpf Bouw heeft hierop niet gereageerd.
m. Bij brief van 7 april 2011 heeft Cordares namens Bpf Bouw [appellanten] bericht dat zij haar tot 1 januari 2011 een vrijstelling verleende en dat zij per 1 januari 2011 zou zijn aangesloten bij Bpf Bouw en vanaf die datum premieplichtig zou zijn.
n. [appellanten] heeft zich hiertegen verzet, waarop Cordares bij brief van 18 januari 2012 heeft laten weten dat zij het door haar namens Bpf Bouw ingenomen standpunt handhaafde.
3.2
[appellanten] heeft in conventie - samengevat - gevorderd voor recht te verklaren dat zij niet valt onder de werkingssfeer en de verplichtstelling van Bpf Bouw en dat zij uit dien hoofde niets is verschuldigd aan Bpf Bouw, en Bpf Bouw te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten met nakosten en wettelijke rente. In reconventie heeft Bpf Bouw - samengevat - gevorderd voor recht te verklaren dat [appellanten] in het jaar 2011 verplicht is premie te betalen uit hoofde van het Uitvoeringsreglement van Bpf Bouw en [appellanten] te veroordelen om de daarmee samenhangende bedragen te voldoen, met wettelijke rente en kosten. In het bestreden eindvonnis van 19 augustus 2013 heeft de kantonrechter de door [appellanten] gevorderde verklaring voor recht gegeven, de vorderingen van Bpf Bouw afgewezen en Bpf Bouw veroordeeld in de proceskosten.
3.3
De grieven van Bpf Bouw lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] niet valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit Bouwnijverheid en dat [appellanten] dientengevolge geen premies aan Bpf Bouw verschuldigd en voorts tegen de afwijzing van de reconventionele vorderingen van Bpf Bouw. De grieven strekken mede tot toewijzing van de gewijzigde eis van Bpf Bouw zoals hierboven onder 1 weergegeven.
3.4
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat de uitleg van het onderhavige besluit niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld, maar naar objectieve maatstaven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op elders in het besluit en de eventuele toelichting gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid waartoe op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.5
Het standpunt van Bpf Bouw laat zich als volgt samenvatten. De werkzaamheden die [appellanten] verricht bestaan in het afgraven en weer terugplaatsen van gronden en hebben betrekking hebben op ‘grondwerken’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit Bouwnijverheid. De uitzondering die in het besluit wordt gemaakt voor ‘grondwerken anders dan van agrarische aard’ is niet van toepassing omdat de enige reden waarom [appellanten] de grond verplaatst is gelegen in het feit dat haar opdrachtgever het daaronder gelegen natte zand kan winnen. Een aannemelijke uitleg is dat de aan natte zandwinning voorafgaande en daarop volgende grondwerken geen agrarische aard hebben. Bij deze aannemelijke uitleg sluit aan dat de natte zandwinning door Sibelco, noch de door [appellanten] uitgevoerde grondwerken vallen onder de verplichtstelling van de verplichtstelling van Bpf Landbouw. Gevolg zou zijn dat een gespecialiseerd grondbedrijf zoals [appellanten] zou vallen buiten de regelingen van de bedrijfstak bouwnijverheid, waterbouw en landbouw. Dat is geen aannemelijke uitleg van de verplichtstellingen in onderlinge samenhang bezien. Dat [appellanten] op vrijwillige basis deelneemt in Bpf Landbouw doet daaraan niet af. De kantonrechter heeft kennelijk, maar ten onrechte aangenomen dat [appellanten] onder de werkingssfeer van Bpf Landbouw valt aldus, nog steeds Bpf Bouw.
3.6
Het hof volgt Bpf Bouw niet in haar uitleg van het begrip
‘grondwerken’ als bedoeld in het Verplichtstellingsbesluit Bouw-nijverheid die met zich zou brengen dat [appellanten] onder de werkingssfeer daarvan valt. Onbestreden heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat [appellanten] noch haar opdrachtgever Sibelco grond bouwrijp maakt in de letterlijke zin van het woord. Bpf Bouw heeft ook niet betwist dat de door [appellanten] afgegraven grond na terugplaatsing wordt gebruikt om er bomen of andere gewassen op te plaatsen of om een recreatieplas aan te leggen of dat daarop een plas ontstaat. Anders dan Bpf Bouw aanvoert acht het hof niet van belang of zodanig gebruik het doel van het afgraven was, maar wél dat het afgraven en terugplaatsen van de grond niet in enig verband staat met bouwwerkzaamheden als elders bedoeld in het Verplichtstellingsbesluit Bouwnijverheid. Dit te minder nu Sibelco actief is in de natte zandwinning waarop het verplichtstellingsbesluit uitdrukkelijk geen betrekking heeft. Van mogelijke overlapping met de werkingssfeer van de Bpf Landbouw is aldus bezien geen sprake, zodat in het midden kan blijven of [appellanten] daaronder valt. Voor zover Bpf Bouw betoogt dat een gespecialiseerd grondbedrijf als [appellanten] wel onder enig bedrijfspensioenfonds moet vallen en dat dit onder de gegeven omstandigheden tot de conclusie moet leiden dat dit uitsluitend haar fonds is, kan dat betoog niet als juist worden aanvaard. Van een onaannemelijk resultaat kan bij de hiervoor gegeven uitleg evenmin worden gesproken.
3.7
De grieven falen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. De door Bpf Bouw in hoger beroep gewijzigde vorderingen zullen worden afgewezen. Bpf Bouw zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
wijst de gewijzigde vorderingen van Bpf Bouw af;
veroordeelt Bpf Bouw in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 683,- aan verschotten en € 9.789,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, L.A.J. Dun en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014 .