ECLI:NL:GHAMS:2014:5956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
14/00012
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking en bewijsvermoeden bij faxindiening

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door belanghebbende is ingediend tegen een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2012 de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar door de heffingsambtenaar op 13 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing op 3 december 2013, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Amsterdam.

Belanghebbende stelde dat zijn gemachtigde op 10 april 2012 per fax bezwaar had gemaakt, maar de heffingsambtenaar betwistte dit en verklaarde dat het faxapparaat slechts twee maanden gegevens opslaat. Het Hof oordeelde dat belanghebbende met het overleggen van een faxjournaal aannemelijk had gemaakt dat het bezwaar tijdig was ingediend. Het faxjournaal toonde aan dat het faxbericht op de juiste datum en tijd was verzonden en dat het resultaat 'OK' was, wat een bewijsvermoeden opleverde dat de heffingsambtenaar het faxbericht had ontvangen.

Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar er niet in was geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Hierdoor werd vastgesteld dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de niet-ontvankelijkverklaring door de heffingsambtenaar onterecht was. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar, en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 243,50, en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00012
2 oktober 2014
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. dr. A.J.G. Tijhuis (Pontius advocaten) te Amsterdam
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 13/534 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 29 februari 2012 op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de woning van belanghebbende ([a-straat 1] te [Z]) voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 13 februari 2013, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 januari 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Gemachtigde noch belanghebbende is ter zitting verschenen. Volgens gegevens van PostNL is de oproep voor de zitting, verzonden naar het juiste adres, op 18 juli 2014 ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geschil en beoordeling

2.1.
In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 10 april 2012 bij faxbericht een pro forma bezwaarschrift heeft ingediend tegen de onder 1.1 vermelde beschikking. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar er daarom terecht van uitgegaan dat belanghebbende eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn - op 2 juli 2012 - bezwaar heeft gemaakt en is het bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende stelt daarbij dat zijn toenmalige gemachtigde tijdig - op 10 april 2012 -per fax bezwaar heeft gemaakt en heeft, voor het eerst in hoger beroep, een afschrift van het desbetreffende faxjournaal overgelegd. Dit faxjournaal bevat, voor zover van belang, de volgende gegevens.
“VERZENDING VOLTOOID
TX/RX NUMMER 0347
NR. BESTEMMING [faxnummer]
ST. TIJD 10/04 16:42
COMMUNICATIJDTIJD 00’32
VERZONDEN PAGINA;S 3
RESULTAAT OK”
2.2.2.
Het bij dit faxjournaal gevoegde bericht van 10 april 2012 bevat – voor zover hier van belang – de volgende gegevens:
“PER FAXBERICHT: [faxnummer]
Aan [de heffingsambtenaar]
Datum 10-04-2012
(…)
Pro forma WOZ bezwaarschrift
(…)
Hiermee maken wij, als gevolmachtigde van [belanghebbende] pro forma bezwaar (…) tegen de door u op de datum 29-02-2012 bij beschikking per waardepeildatum 1 januari 2011 vastgestelde waarde van de onroerende zaak (…) [a-straat 1] (…) [Z].”
2.2.3.
De heffingsambtenaar betwist dat op 10 april 2012 per fax bezwaar is gemaakt en betwist de authenticiteit van het faxjournaal. De heffingsambtenaar heeft voorts verklaard dat het faxapparaat waarop de fax zou zijn binnengekomen slechts voorziet in de mogelijkheid om tot twee maanden ‘terug te kijken’ omdat na twee maanden het geheugen van het faxapparaat wordt gewist. Het is, aldus de heffingsambtenaar, door hem niet meer na te gaan of op 10 april 2012 een fax vanaf het faxnummer van de toenmalige gemachtigde is binnengekomen.
2.3.1.
Het Hof oordeelt als volgt. Wanneer wordt betwist dat een faxbericht is ontvangen, ligt het op de weg van de verzender – in casu belanghebbende – om de verzending aannemelijk te maken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met het overleggen van het in onderdeel 2.2.1. genoemde faxjournaal aannemelijk heeft gemaakt dat op de in het journaal vermelde datum en tijdstip een faxbericht, inhoudende het onder 2.2.2 vermelde pro forma bezwaarschrift, is verzonden naar faxnummer [faxnummer]. Niet in geschil is dat het bij de gemeente Hoorn is toegestaan per fax bezwaar te maken en dat dit hiervoor het juiste faxnummer is. Het Hof ziet, anders dan de heffingsambtenaar, geen aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit van dit faxjournaal. Omdat voorts in het faxjournaal als resultaat ‘OK’ staat vermeld, ontleent het Hof hieraan het bewijsvermoeden dat het faxbericht door de heffingsambtenaar is ontvangen. Het is dan aan de heffingsambtenaar dit vermoeden te ontzenuwen.
2.3.2.
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd dit vermoeden te ontzenuwen. De enkele ontkenning daartoe is onvoldoende. Dit klemt temeer nu de gegevens van ontvangen faxberichten – zoals datum en tijdstip ontvangst en faxnummer verzender – na twee maanden van het desbetreffende faxapparaat van de gemeente worden gewist en verder nergens worden geregistreerd door de heffingsambtenaar. Dit betreft een omstandigheid waarvan de gevolgen voor rekening en risico van de heffingsambtenaar dienen te blijven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het pro forma bezwaarschrift op 10 april 2012 per fax door de heffingsambtenaar is ontvangen.
2.3.3.
Nu hierdoor is komen vast te staan dat het bezwaarschrift op 10 april 2012 is ingediend, is tijdig bezwaar gemaakt. Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.3.4.
Indien de belastingrechter overgaat tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar waarin de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar is uitgesproken, moet de rechter in de regel de heffingsambtenaar opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Terugwijzen kan op goede gronden achterwege blijven, bijvoorbeeld indien partijen geen behoefte daaraan hebben en zij een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter wensen. Een andere grond is aanwezig indien evident is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Van dergelijke gronden is het Hof niet gebleken. Het Hof zal de zaak terugverwijzen naar de heffingsambtenaar.

3.Kosten

3.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
3.2.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (indienen beroepschrift en hoger beroepschrift) x ¼ (wegingsfactor) x € 487 (waarde per punt) = € 243,50. De heffingsambtenaar zal bij de opnieuw te nemen beslissing op het bezwaar tevens een beslissing moeten nemen op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
3.3.
Overige op de voet van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

4.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar en draagt deze op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 243,50;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 44 (beroep bij de rechtbank) en € 118 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 162 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 2 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.