ECLI:NL:GHAMS:2014:5967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.155.719/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ondertoezichtstelling van kinderen na hoger beroep door moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier kinderen, die eerder door de kinderrechter was opgelegd. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen, betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming had op verzoek van de moeder de ondertoezichtstelling aangevraagd, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen rechtvaardigden. Het hof nam daarbij in overweging dat de kinderen goed presteerden op school en dat de moeder actief hulp zocht voor haar kinderen. De Raad had in een rapport aangegeven dat de ontwikkeling van de kinderen niet ernstig bedreigd was, en het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was. De bestreden beschikking werd vernietigd en het verzoek van de Raad werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de ouders in het waarborgen van een gezonde opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 23 december 2014
Zaaknummer: 200.155.719/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/213702/JU RK 14-471
in de zaak in hoger beroep van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland,
locatie Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 10 september 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juni 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/15/213702/JU RK 14-471.
1.3.
De Raad heeft op 20 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 12 november 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [X], vertegenwoordiger van de Raad;
  • de heer [Y] (hierna: de vader);
  • de gezinsvoogd, vertegenwoordiger van Stichting Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, gevestigd te Alkmaar (hierna: LJR).
1.6.
Voorafgaand aan de zitting zijn na te noemen [Z] en [A] door de voorzitter gehoord. De inhoud van dat gesprek is tijdens de mondelinge behandeling van 12 november 2014 - kort samengevat - weergegeven.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie van de moeder en de vader, hierna tezamen ook: de ouders, zijn geboren [Z] (hierna: [Z]) op [geboortedatum], [A] (hierna: [A]) op [geboortedatum], [B] (hierna: [B]) op [geboortedatum] en [C] (hierna: [C]) op [geboortedatum], hierna tezamen ook: de kinderen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [Z], [A] en [B]. Alleen de moeder heeft het gezag over [C]. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 maart 2009 zijn de kinderen met ingang van 23 maart 2009 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJNH). De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 5 maart 2013, met ingang van 23 maart 2013 voor de duur van een jaar.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn, op verzoek van de Raad, de kinderen wederom onder toezicht gesteld, met ingang van 10 juni 2014 voor de duur van een jaar. LJR voert de ondertoezichtstelling uit.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad af te wijzen.
3.3.
De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en, zo ja, of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
De moeder stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Zij voert aan dat de kinderen geenszins in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat goed met de kinderen en zij ontwikkelen zich leeftijdsadequaat. De moeder heeft in het verleden reeds haar medewerking verleend aan hulpverlening en hier geen meerwaarde van ondervonden. Zij ervaart geen ondersteuning van de instanties. De moeder geeft aan dat zij en de kinderen veel stress ondervinden van de ondertoezichtstelling, gezien de ervaringen in het verleden, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. De zorgen die door de Raad worden genoemd zijn niet terecht, althans niet in die mate dat een ondertoezichtstelling de oplossing zou zijn. Bovendien wordt telkens teruggegrepen op het verleden, alsof er geen ontwikkeling is geweest. Het lijkt soms wel of de rapportages van de Raad over een ander gezin gaan. De moeder stelt zeer wel in staat te zijn de verzorging en opvoeding van de kinderen, al dan niet tezamen met te implementeren ambulante hulpverlening, zelf ter hand te nemen. De inmenging in het familie- en gezinsleven is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden en artikel 9 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aldus de moeder.
4.3.
De Raad heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist en aangevoerd dat sprake is van zodanige zorgen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van de kinderen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt het volgende. Ten tijde van het eerste verzoek tot ondertoezichtstelling in 2009 hadden alle kinderen last van de ernstige conflicten tussen de ouders, wat een negatieve invloed had op hun functioneren. Bij de oudste drie kinderen was door het Kinder- en Jeugdtraumacentrum een posttraumatische stressstoornis geconstateerd. Ook waren er zorgen om de vorming van hun autonomie. Bij [C] waren er zorgen om de vorming van zijn gehechtheidsrelaties en zijn lichamelijke gezondheid.
Na afloop van de op 23 maart 2014 eindigende ondertoezichtstelling besloot BJNH niet te vragen om verlenging van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft vervolgens onderzocht of er sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De Raad heeft op 8 mei 2014 hieromtrent een rapport uitgebracht, dat ten grondslag heeft gelegen aan het onderhavige verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen. De Raad concludeert in deze rapportage dat de doelen zoals gesteld binnen de ondertoezichtstelling voor de kinderen volgens BJNH deels gerealiseerd zijn. Er zijn echter nog steeds zorgen over met name de sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft zich gedurende het onderzoek beperkt bereid getoond om met de Raad deze zorgen te bespreken. De zorgen die de Raad heeft over ontwikkeling van de kinderen zijn mede hierdoor vergroot. Met name over [C], [B] en [Y] komen naast de zorgen ook positieve punten naar voren: zij lijken een grote mate van zelfstandigheid te hebben, zich in sociaal contact goed af te kunnen stemmen op de ander en op school over het algemeen opgewekt te zijn. Duidelijke zorgen die met betrekking tot de opvoedomgeving wel naar voren komen betreffen de belasting van de kinderen met volwassenproblematiek, de strijd tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen de vader en de oudste drie kinderen. Om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen, is hulp nodig voor zowel de ouders als alle kinderen. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders samen, met hulp vanuit het vrijwillig kader, in staat zullen zijn de zorgen omtrent de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.
4.5.
Uit zowel het voorafgaand aan de zitting gehouden kindergesprek met [Z] en [Y] als uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van hof gebleken dat het goed gaat met [Z] en [Y] en dat hun ontwikkeling aanzienlijk voorspoediger verloopt dan de Raad in zijn rapport doet voorkomen. Zij doen het goed op school en anders dan hetgeen staat vermeld in het raadsrapport van 8 mei 2014 volgt [Y] geen onderwijs op VMBO TL niveau maar zit zij op het VWO. Verder heeft het hof de indruk dat zij zich op sociaal niveau naar behoren ontwikkelen. De moeder heeft ter zitting verklaard dat het ook met [B] en [C] goed gaat. [B] presteert zelfs op het hoogste schoolniveau en zal volgend jaar naar het Technasium van het Ichthus Lyceum gaan. In het raadsrapport is ten aanzien van [B] vermeld dat de school van [B] als positieve punten noemt dat hij tegenwoordig over het algemeen goed in zijn vel lijkt te zitten, verschillende sociale contacten heeft en vrij open is richting de leerkracht. Hij werkt serieus, is zeer zelfstandig en voelt zich competent op het gebied van computers. Over [C] staat in het raadsrapport vermeld dat de school als positieve punten meldt dat hij een lieve en positieve jongen is, die sociaal is in contact, zelfstandig leert en goed kan luisteren. Verder is uit het onderzoek van de Raad naar voren gekomen dat [C] het minst belast lijkt met de problemen die tussen de ouders spelen. Ten aanzien van [Z] is gebleken dat er nog wel zorgen zijn over haar sociaal-emotioneel functioneren, hetgeen de moeder ter zitting in hoger beroep heeft beaamd. Haar schoolgang verloopt voorspoedig, zo gaat zij inmiddels naar een andere school en volgt zij onderwijs op een hoger niveau, te weten op het VMBO TL niveau. Verder werkt zij eraan om haar overgewicht kwijt te raken. De moeder heeft ter zitting medegedeeld dat zij op eigen initiatief hulp heeft gezocht voor [Z] bij hun huisarts, een van de weinige hulpverleners die [Z] nog vertrouwt. In overleg met de huisarts is een afspraak gemaakt met een kinderpsycholoog.
Met betrekking tot het ontbreken van omgang tussen de drie oudste kinderen en de man is het hof met de Raad van oordeel dat dit een punt van zorg is. Het is voor de ontwikkeling van kinderen van belang dat zij ook hun vader leren kennen. Het hof constateert echter dat in de periode dat de ondertoezichtstelling van kracht was er nauwelijks vooruitgang is geboekt in het intensiveren van het contact tussen de drie oudste kinderen en de man. Daarentegen is gebleken dat het gezin een traject bij het Lorentzhuis heeft gevolgd, waarna de vader nog een individuele therapie heeft gevolgd. Inmiddels hebben de ouders zonder tussenkomst van een voogdijinstelling, zowel telefonisch als via de e-mail contact met elkaar gehad en concrete afspraken gemaakt. Beide ouders hebben ook aangegeven dat zij zich willen inzetten om het contact tussen de vader en alle kinderen herstellen. Tot slot heeft de moeder ter zitting verklaard dat het gehele gezin onlangs bij elkaar is geweest.
4.6.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken, waaruit kan worden afgeleid dat de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd of zullen worden bedreigd. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat BJNH, de voogdijinstelling die de ondertoezichtstelling van de kinderen vanaf 23 maart 2009 tot 23 maart 2014 heeft uitgevoerd, van mening is dat de gezinssituatie en de ontwikkeling van de kinderen in de onderhavige zaak onvoldoende basis bieden voor het nogmaals verlengen van de ondertoezichtstelling.
Er bestaan weliswaar nog zorgen aangaande [Z], maar er is geen sprake van een ernstige bedreiging zoals bedoeld in artikel 1:254 BW. Bovendien acht het hof het aannemelijk dat de thans nog benodigde hulp in een vrijwillig kader kan plaatsvinden, gelet op het feit dat de moeder in de afgelopen periode zelf passende hulpverlening voor [Z] heeft gezocht. De moeder heeft aldus aangetoond dat zij voldoende inzicht heeft in wat het belang van de kinderen vergt en dat zij in staat is haar verantwoordelijkheid jegens de kinderen te nemen. Ook de zorgen met betrekking tot de omgang van de drie oudste kinderen met de man vormen onvoldoende grond om een ondertoezichtstelling uit te spreken.
Daar komt bij dat het hof het niet uitgesloten acht dat een ondertoezichtstelling - waarvan de moeder aangeeft dat zij daar geheel niet achter kan staan - alleen al daarom zoveel spanning teweegbrengt dat daardoor het tegenovergestelde wordt bereikt van hetgeen ermee wordt beoogd. Ook [Z] en [Y] hebben de wens uitgesproken dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. In dit kader is tevens van belang dat uit het raadsrapport van 8 mei 2014 blijkt dat de Raad zich ervan bewust is dat een ondertoezichtstelling ouders en de kinderen, in ieder geval in de eerste periode, opnieuw veel stress zal opleveren en daarmee ook schade kan toebrengen aan het gezin.
4.7.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen afwijzen. Hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidende verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. W.J.J. Los en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. F.K. Williams als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.