Uitspraak
mr. J.E. van Rossemte Amsterdam,
mr. P.J. Wytzeste Amstelveen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de moeder met haar minderjarige zoon naar de Verenigde Staten mag verhuizen. De moeder, die de Amerikaanse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, die haar verzoek om toestemming voor verhuizing had afgewezen. De vrouw had in oktober 2013 de man, de vader van de minderjarige, op de hoogte gesteld van haar voornemen om te verhuizen. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was het hier niet mee eens en had een verzoek ingediend om te voorkomen dat de vrouw met de minderjarige zou verhuizen zonder zijn toestemming.
De voorzieningenrechter had in zijn vonnis overwogen dat de verhuizing in het belang van de minderjarige niet kon worden beoordeeld zonder deskundig advies, en had de vrouw in haar verzoek afgewezen. In hoger beroep voerde de vrouw aan dat haar situatie in Nederland onhoudbaar was geworden en dat zij een nieuwe kans in de Verenigde Staten wilde grijpen, waar zij een relatie had en een baan aangeboden had gekregen. Het hof overwoog dat er een bodemprocedure aanhangig was waarin de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om advies over het gezag en de omgangsregeling. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om de huidige situatie te handhaven totdat er een definitieve beslissing in de bodemprocedure was genomen.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalde dat de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd. De beslissing was gebaseerd op de overweging dat de minderjarige zijn basisschoolperiode in Nederland moest kunnen afsluiten en dat de belangen van de vrouw niet opwogen tegen het belang van de minderjarige om in zijn vertrouwde omgeving te blijven totdat er meer duidelijkheid was over de toekomst.