ECLI:NL:GHAMS:2014:607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
200.136.509/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder met de minderjarige naar de Verenigde Staten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de moeder met haar minderjarige zoon naar de Verenigde Staten mag verhuizen. De moeder, die de Amerikaanse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, die haar verzoek om toestemming voor verhuizing had afgewezen. De vrouw had in oktober 2013 de man, de vader van de minderjarige, op de hoogte gesteld van haar voornemen om te verhuizen. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was het hier niet mee eens en had een verzoek ingediend om te voorkomen dat de vrouw met de minderjarige zou verhuizen zonder zijn toestemming.

De voorzieningenrechter had in zijn vonnis overwogen dat de verhuizing in het belang van de minderjarige niet kon worden beoordeeld zonder deskundig advies, en had de vrouw in haar verzoek afgewezen. In hoger beroep voerde de vrouw aan dat haar situatie in Nederland onhoudbaar was geworden en dat zij een nieuwe kans in de Verenigde Staten wilde grijpen, waar zij een relatie had en een baan aangeboden had gekregen. Het hof overwoog dat er een bodemprocedure aanhangig was waarin de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om advies over het gezag en de omgangsregeling. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om de huidige situatie te handhaven totdat er een definitieve beslissing in de bodemprocedure was genomen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalde dat de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd. De beslissing was gebaseerd op de overweging dat de minderjarige zijn basisschoolperiode in Nederland moest kunnen afsluiten en dat de belangen van de vrouw niet opwogen tegen het belang van de minderjarige om in zijn vertrouwde omgeving te blijven totdat er meer duidelijkheid was over de toekomst.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : SKG 200.136.509/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/549713 / KG ZA 13-1127 CB/SvE
arrest van de meervoudige familiekamer van 11 februari 2014
inzake
[…],
wonend te […],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. J.E. van Rossemte Amsterdam,
tegen:
[…],
wonend te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. P.J. Wytzeste Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 25 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2013, in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
De appeldagvaarding bevat de grieven. Tevens is daarbij een productie overgelegd.
De man heeft daarop een memorie van antwoord met producties ingediend.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – naar het hof begrijpt – de vordering van de man in conventie voor zover deze is toegewezen alsnog zal afwijzen en haar vordering in reconventie alsnog zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad.
De man heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 januari 2014 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De vrouw heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Uit de affectieve relatie van partijen, die van 2001 tot 2011 heeft geduurd, is [in] 2002 hun zoon […] (hierna: [de minderjarige]) geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft het gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] zit in groep 8 van de basisschool. De vrouw heeft de Amerikaanse nationaliteit, de man de Nederlandse.
b. Na het uiteengaan van partijen heeft de vrouw met [de minderjarige] in de voormalig echtelijke woning te [a] gewoond. De man verbleef in het tuinhuis achter de woning en had bijna dagelijks contact met [de minderjarige]. De woning is verkocht en op 1 november 2013 in eigendom overgedragen. Sindsdien verblijft de vrouw met [de minderjarige] in een tijdelijk door haar gehuurde woning. De man woont thans in een door hem gekochte woning. De man haalt [de minderjarige] twee maal per week uit school, waarna [de minderjarige] tot 20.00 uur bij hem verblijft. Voorts verblijft [de minderjarige] een weekend per maand bij de man van vrijdagavond tot zondagavond.
c. Op 21 augustus 2013 heeft de vrouw per e-mail aan de man meegedeeld dat zij heeft besloten met [de minderjarige] naar de Verenigde Staten te verhuizen. De man heeft de vrouw bij e-mail van 5 september 2013 de vrouw bericht dat hij niet instemt met de voorgenomen verhuizing.
d. Met ingang van 2 september 2013 ontvangt de vrouw een WW-uitkering. Als er niets in haar situatie verandert, heeft zij recht op een WW-uitkering tot en met 1 juli 2016. De verhuurder van haar huidige woning heeft haar bij brief van 6 januari 2014 bericht dat de woning is verkocht en zij het pand uiterlijk voor eind februari 2014 dient te hebben verlaten.
e. De man heeft op 6 september 2013 bij de rechtbank Amsterdam een verzoek tot het vaststellen van gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling ingediend. De vrouw heeft in die procedure een zelfstandig verzoek gedaan haar vervangende toestemming tot verhuizing te verlenen en een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vast te stellen. De terechtzitting in de bodemprocedure heeft op 8 oktober 2012 plaatsgevonden. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht onderzoek te doen in verband met het door de man verzochte gezag en de behandeling van alle verzoeken aangehouden. Het rapport van de Raad zou vóór 23 januari 2014 gereed zijn.
3.2.
In deze procedure heeft de man de vrouw op 19 september 2013 gedagvaard en, voor zover thans nog van belang, gevorderd dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de vrouw niet met [de minderjarige] naar de Verenigde Staten zal vertrekken, anders dan met schriftelijke toestemming van de man. De vrouw heeft in reconventie gevorderd haar hangende de bodemprocedure vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar Amerika en [de minderjarige] in te schrijven op de [school] in Amerika alsmede een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen van twee keer per jaar in Nederland gedurende de zomer- en wintervakanties en één of meerdere perioden per jaar in de woonplaats van [de minderjarige] in Amerika. Ook zal zij zorgdragen voor de mogelijkheid van regelmatig contact tussen [de minderjarige] en de man via Skype dan wel Face Time.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man toegewezen, in die zin dat het verbod te verhuizen geldt totdat in de bodemprocedure is beslist, en de vorderingen van de vrouw afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen de wens van de vrouw begrijpelijk te achten, maar de vraag of het in het belang van [de minderjarige] is om midden in zijn laatste schooljaar op de basisschool te verhuizen naar Amerika en daar in te stromen in een brugklas, waarvan het schooljaar reeds is aangevangen, bij gebrek aan een advies van een deskundige instantie op dit moment niet te kunnen beoordelen. Deze vraag dient volgens de voorzieningenrechter beantwoord te worden in de bodemprocedure, waar een nader onderzoek naar de feiten kan plaatsvinden en eventueel een onderzoek door de Raad kan worden gelast. Tegen deze beslissingen en motivering komt de vrouw met haar grieven op.
3.4.
Ter onderbouwing van haar vordering in hoger beroep voert de vrouw aan dat het haar niet is gelukt haar verblijf in Nederland voort te zetten. Zij is sinds het verlies van haar baan eind augustus 2013 getroffen in haar inkomen. Zij schat haar kansen op een nieuwe baan in Nederland, gelet op haar leeftijd en een gebrek aan formele/specialistische kennis en ervaring, in de crisis op nihil. Het is voor haar niet meer mogelijk om – in de buurt van de school van [de minderjarige] – aanvaardbare woonruimte te vinden en te betalen. Zij heeft inmiddels een relatie met een oude jeugdvriend, die in Amerika woont. Deze heeft haar uitgenodigd met [de minderjarige] bij hem te komen wonen en haar een baan aangeboden. [de minderjarige] kent de nieuwe partner en de woning. De vrouw heeft advies van een (Amerikaanse) deskundige ingewonnen omtrent het tijdstip van vertrek van [de minderjarige] in de loop van het schooljaar. De school in Amerika is bereid [de minderjarige] in het lopende schooljaar te laten instromen. Op het moment dat zij zal moeten verhuizen naar een woning buiten [a] – en die kans is groot gezien het woningaanbod in [a] zelf – zal [de minderjarige] in de loop van dit schooljaar toch naar een andere school moeten gaan. Ten slotte is de vrouw van mening dat de door haar voorgestelde alternatieven voor omgang tussen de man en [de minderjarige] reëel en uitvoerbaar zijn.
3.5.
Het hof overweegt als volgt. Op dit moment is een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig waarin beslissingen zijn gevraagd over het gezag, de verhuizing en een omgangsregeling. De Raad is verzocht advies uit te brengen met betrekking tot het gezag. Te verwachten valt dat de Raad de door de vrouw voorgenomen verhuizing en de daarmee samenhangende vraag welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is, (al dan niet zijdelings) in zijn onderzoek zal betrekken en in het uit te brengen rapport niet onbesproken zal laten. In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of er voldoende aanleiding is het door de man gevorderde verbod tot verhuizen af te wijzen en de vordering van de vrouw haar vervangende toestemming voor verhuizing te verlenen toe te wijzen. Daarbij dient bedacht te worden dat, indien [de minderjarige] en de vrouw reeds nu naar de Verenigde Staten zouden verhuizen, er feitelijk een vrijwel onomkeerbare situatie zou ontstaan.
In de bodemprocedure zullen alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw om toestemming te krijgen voor verhuizing. Daarbij zullen het belang van de vrouw bij de mogelijkheid in de Verenigde Staten een nieuw leven op te bouwen, het belang van de man bij omgang met [de minderjarige] en het belang van [de minderjarige] zelf worden afgewogen. Of de verhuizing in het belang van [de minderjarige] zal zijn valt zonder nadere informatie, die ontbreekt, in een procedure als de onderhavige niet goed vast te stellen.
Gelet op dit alles is het in het belang van [de minderjarige] de huidige situatie te handhaven totdat in de bodemzaak een definitieve beslissing is genomen, te meer nu er in de bodemprocedure (vermoedelijk) al door de Raad een rapport is uitgebracht. Daarbij komt dat [de minderjarige] er belang bij heeft de basisschoolperiode in Nederland af te sluiten door het afleggen van de Citotoets en eventuele andere toetsen en het deelnemen aan de daarop volgende door de school georganiseerde activiteiten, zodat hij op dezelfde wijze als zijn klasgenoten afscheid kan nemen van zijn school. Dit klemt te meer, nu hij het lopende schooljaar in de Verenigde Staten al grotendeels niet heeft meegemaakt. Daaraan doet niet af dat de vrouw mogelijk eind februari zal moeten verhuizen naar een woning buiten [a]. De vrouw heeft onvoldoende overtuigend toegelicht waarom de laatste maanden van het schooljaar niet kunnen worden overbrugd zonder dat [de minderjarige] tussentijds noodgedwongen naar een andere school in Nederland gaat. Ook heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet aannemelijk gemaakt dat zij niet tijdig over andere woonruimte zal beschikken en dat zij binnenkort al in geldnood zal komen te verkeren, zodat vooralsnog niet kan worden geoordeeld dat haar belangen bij een verhuizing naar de Verenigde Staten dienen voor te gaan op het belang van [de minderjarige] bij handhaving van de huidige situatie totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist.
3.6.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet op de affectieve relatie van partijen in het verleden zal het hof bepalen dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.A. Joustra en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.