ECLI:NL:GHAMS:2014:6073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
200.130.700-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [kind A]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van [kind A]. De moeder had [kind A] samen met haar echtgenoot, de heer [A], opgevoed en vreesde dat de erkenning door de man, die zich in het verleden onbetrouwbaar had opgesteld, negatieve gevolgen zou hebben voor de emotionele stabiliteit van [kind A]. De bijzonder curator steunde de moeder in haar standpunt en benadrukte het belang van duidelijkheid over de afstamming van [kind A]. Het hof overwoog dat de belangen van de moeder en het kind zwaarder wegen dan het belang van de man bij erkenning. Het hof concludeerde dat de onvoorspelbare houding van de man, die niet was verschenen op de zitting en geen verweer had gevoerd, een bedreiging vormde voor de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [kind A]. Daarom werd het verzoek van de man tot vervangende toestemming afgewezen. Tevens werd vastgesteld dat de erkenning door de heer [A] rechtsgeldig was, nu het verzoek van de man was afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van het kind en de moeder te beschermen in situaties van erkenning en de rol van de biologische vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 april 2014
Zaaknummer: 200.130.700/01
Zaaknummer eerste aanleg: 136550/FA RK 12-240
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde
advocaat: voorheen mr. E.D. Mensing van Charante.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de man genoemd.
1.2.
De moeder is op 23 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 24 april 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 136550/FA RK 12-240.
1.3.
Mr. C.L. Verhoeven (hierna: de bijzonder curator) heeft op 4 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 15 januari 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [A];
- de bijzonder curator.
1.6.
De man en mr. Mensing van Charante zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren [..] (hierna: [kind A]) [in] 2010. De man is de verwekker van [kind A].
De moeder is [in] 2012 gehuwd met de heer[A]. Uit het huwelijk is [in] 2012 een dochter geboren, [kind B].
2.2.
Bij beschikking van 13 juni 2012 heeft de rechtbank Alkmaar mr. C.L Verhoeven benoemd tot bijzonder curator over [kind A].
2.3.
De man heeft op 2 april 2012 een verzoekschrift bij de rechtbank Alkmaar ingediend, waarin hij onder meer verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [kind A].
2.4.
De heer [A] heeft [kind A] op 11 april 2012 erkend, de latere vermelding betreffende erkenning is op 16 april 2012 opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand te Alkmaar.
2.5.
De bijzonder curator heeft op 8 augustus 2012 haar standpunt aan de rechtbank Alkmaar kenbaar gemaakt. De bijzonder curator komt hierin tot de conclusie dat het in het belang van [kind A] is dat zij over haar status wordt voorgelicht en opgroeit met duidelijkheid over haar afstamming. De emotionele weerstand die de moeder ervaart is naar de mening van de bijzonder curator onvoldoende en niet van dien aard dat daardoor de ongestoorde verhouding tussen [kind A] en de moeder in het gedrang zal komen. De bijzonder curator acht erkenning door de man daarom in het belang van [kind A].
2.6.
De Raad heeft op verzoek van de rechtbank onderzoek gedaan naar de vraag of en zo ja welke omgangsregeling tussen de man en [kind A] het meest in het belang van [kind A] kan worden geacht. De Raad heeft hieromtrent op 14 augustus 2013 een rapport uitgebracht.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang - de man vervangende toestemming verleend om [kind A] te erkennen.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man alsnog af te wijzen en tevens te verstaan dat een rechtsgeldige erkenning van [kind A] door de heer [A] tot stand is gekomen.
3.3.
De bijzonder curator verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van de man die het kind wil erkennen de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van voornoemd artikel is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
4.2.
De moeder stelt in hoger beroep dat erkenning van [kind A] door de man de belangen van [kind A] zal schaden, omdat de erkenning reële risico’s meebrengt dat [kind A], mede gelet op haar jonge leeftijd, belemmerd wordt in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Zij voert hiertoe aan dat de man [kind A] nooit heeft gewild en lange tijd geen enkele interesse in haar heeft getoond. De man heeft zijn verzoek tot erkenning volgens de moeder pas gedaan toen hem bekend was geworden dat de moeder ging trouwen en zwanger was van haar tweede kind. De moeder is van mening dat de man zijn verzoek tot vervangende toestemming slechts heeft ingediend om haar nieuwe gezinsleven te ontwrichten.
De moeder vormt thans met haar echtgenoot, hun dochter en [kind A] een gezin. Haar echtgenoot heeft [kind A] erkend en [kind A] weet niet dat zij een andere biologische vader heeft. De moeder is van mening dat de erkenning door de heer [A] op een wrang tijdstip heeft plaatsgevonden, maar benadrukt dat dit niet met het oog op een mogelijke procedure is geweest, maar slechts om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke. De advocaat van de moeder heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat de man nooit een rol in het leven van [kind A] heeft gespeeld en geen omgang wenste, tot hij op enig moment hier plotseling wel om verzocht. Na dit verzoek heeft de man weer maandenlang niets laten horen, waarna hij – voor de moeder - onverwacht een verzoekschrift tot vervangende toestemming tot erkenning en een verzoek tot een omgangsregeling bij de rechtbank heeft ingediend. Na de uitspraak van de rechtbank over de erkenning heeft zij niets meer van de man vernomen. Dit onvoorspelbare gedrag van de man is zeer moeilijk voor de moeder, veroorzaakt spanningen en is niet in het belang van [kind A], aldus de advocaat.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep voorts nog verklaard dat zij wel voornemens is [kind A] tezijnertijd in te lichten over het feit dat de man haar biologische vader is.
4.2.
De man is in hoger beroep niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
4.3.
De bijzonder curator komt in het verweerschrift tot de conclusie dat de moeder in hoger beroep geen nieuwe of andere gegevens aanvoert dan zij bij de rechtbank heeft gedaan. De bijzonder curator handhaaft haar standpunt dat het belang van [kind A] het meest is gediend bij duidelijkheid omtrent haar afstamming (en voorlichting over haar status). Dit dient zwaarder te wegen dan de wens van de moeder met haar echtgenoot een gezin te vormen waarin de man als biologische vader niet eens bestaat. De bijzonder curator is van mening dat onvoldoende is aangetoond dat het belang van [kind A] daadwerkelijk in het geding is en dat onvoldoende is geprobeerd om de twee belangen van [kind A] – haar belang om met haar biologische vader in een familierechtelijke betrekking te staan en duidelijkheid te hebben over haar afstamming en haar belang om een stabiel gezinsleven te hebben met haar moeder, halfzusje en stiefvader- naast elkaar te laten bestaan. De bijzonder curator heeft zowel de moeder als de man in staat gesteld hun visie te geven op haar verweerschrift. De man heeft op deze uitnodiging niet gereageerd.
De bijzonder curator heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat gebleken is dat de man, ondanks de bij de bestreden beschikking verleende vervangende toestemming, [kind A] nog steeds niet heeft erkend. De bijzonder curator heeft in dit kader opgemerkt dat zij het in beginsel in het belang van [kind A] acht dat de familierechtelijke band met haar biologische vader rechtens wordt gerealiseerd, maar dat het de vraag is of het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning onder deze omstandigheden, nu de man geen enkele actie onderneemt, niet het doel voorbij schiet.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning dient het belang van de verwekker bij erkenning van het kind te worden afgewogen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en de belangen van het kind zelf.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt naar voren dat [kind A] zich tot op heden voorspoedig ontwikkelt. Zij maakt deel uit van het gezin van de moeder en is nog niet op de hoogte van het feit dat de man haar biologische vader is.
De moeder vreest dat erkenning door de man schadelijke gevolgen zal hebben voor [kind A] en voor haar verhouding met [kind A]. Deze vrees komt met name voort uit de wijze waarop de man zich in het verleden jegens de moeder en [kind A] heeft opgesteld en door zijn tot op heden onvoorspelbare houding en het feit dat hij de moeder heeft bedreigd. De man laat op cruciale momenten plotseling niets meer van zich horen, hetgeen veel onrust en spanningen bij de moeder veroorzaakt.
Het hof stelt vast dat de man ten tijde van de zitting in hoger beroep nog steeds niet was overgegaan tot erkenning van [kind A], ondanks het feit dat de Raad hem op zijn verzoek telefonisch heeft geïnformeerd over de daarvoor te volgen procedure. Hij heeft daarnaast geen verweer gevoerd in hoger beroep en is niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Hij heeft evenmin gehoor gegeven aan de uitnodiging van de bijzonder curator tot een nader gesprek. Deze onvoorspelbare houding van de man, waarbij hij na periodes van desinteresse en interesse in [kind A], plotseling niets meer laat horen en geen verdere acties onderneemt, zorgt voor veel onzekerheid en onrust bij (het gezin van) de moeder en vormt daardoor een bedreiging voor de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [kind A] en daarmee voor de ontwikkeling van [kind A] zelf. Uit de houding van de man moet worden afgeleid dat geen sprake is van een wezenlijke bereidheid om [kind A] te erkennen en een duurzame rol in haar leven te spelen. Het hof is van oordeel dat indien de man niet overgaat tot erkenning van [kind A] en ook verder niets van zich laat horen het gezin van de moeder in onzekerheid blijft verkeren, hetgeen een negatieve weerslag heeft op [kind A] en strijdig is met haar belang. Het hof neemt daarbij in overweging dat [kind A] nog maar drie jaar oud en kwetsbaar is. Zij is op haar jonge leeftijd nog volledig afhankelijk van haar moeder en zij is gebaat bij een stabiele opvoedomgeving en rust. Deze stabiliteit en rust zal de moeder naar het oordeel van het hof weer kunnen ervaren zodra een erkenning door de man niet langer dreigt. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind A] en de belangen van [kind A] bij een evenwichtige sociaal-psychische en emotionele ontwikkeling en stabiele opvoedsituatie zwaarder dienen te wegen dan het belang van de man bij erkenning van [kind A]. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van [kind A] door de man alsnog zal afwijzen.
4.5.
De moeder heeft verzocht te verstaan dat een rechtsgeldige erkenning van [kind A] door de heer [A] tot stand is gekomen. Het hof overweegt hieromtrent dat de moeder de toestemming slechts voorwaardelijk heeft kunnen verlenen, omdat door de man reeds een procedure tot vervangende toestemming tot erkenning van [kind A] was gestart. Nu het verzoek van de man tot vervangende toestemming door het hof wordt afgewezen is deze voorwaarde vervuld, zodat de toestemming tot erkenning aan de heer [A] rechtsgeldig is verleend en de erkenning door de heer [A] tot stand is gekomen, zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [kind A] alsnog af;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.