ECLI:NL:GHAMS:2014:67
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J. den Boer
- E.F. Faase
- H.E. Kostense
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herinvesteringsreserve en vertrouwensbeginsel in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X BV] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de herinvesteringsreserve (HIR) van belanghebbende voor het jaar 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had de HIR aan de winst van belanghebbende toegevoegd, omdat hij van mening was dat belanghebbende geen herinvesteringsvoornemen had kunnen aannemen. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende had in 2007 een onroerende zaak verkocht met een boekwinst van € 11.616.246, maar had in haar aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) voor 2007 aanvankelijk geen HIR opgenomen. Na bezwaar werd de HIR alsnog opgenomen, maar de inspecteur betwistte de continuïteit van deze reserve voor 2008, omdat belanghebbende niet in staat zou zijn om vervangende investeringen te doen. De inspecteur stelde dat de BV niet over voldoende financiële middelen beschikte en dat er geen herinvesteringsvoornemen was.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ultimo 2008 een herinvesteringsvoornemen had. De stelling dat er binnen de [B]-groep aanbiedingen waren voor onroerende zaken, was te algemeen en niet voldoende om een herinvesteringsvoornemen aan te tonen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat er geen bewuste standpuntbepaling door de inspecteur is aangetoond. Het Hof concludeert dat de inspecteur op goede gronden de HIR heeft toegevoegd aan de winst over 2008, en verklaart het hoger beroep ongegrond.