ECLI:NL:GHAMS:2014:781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.121.489
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging termijn voor het stellen van een bankgarantie door een buitenlandse rechtspersoon

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een verzoek tot verlenging van de termijn voor het stellen van een bankgarantie door de appellante, Brookline Enterprises Inc., een rechtspersoon gevestigd op de Britse Maagden Eilanden. Het hof had eerder in een tussenarrest bepaald dat Brookline uiterlijk op 14 januari 2014 een bankgarantie moest stellen ter hoogte van € 27.480 voor de proceskosten van de geïntimeerden. Brookline verzocht op 13 januari 2014 om een verlenging van deze termijn met twee weken, omdat zij geen beschikking had over een Nederlandse bankrekening en meer tijd nodig had om de bankgarantie te verkrijgen. De geïntimeerden maakten bezwaar tegen dit verzoek, maar Brookline stelde op 15 januari 2014 alsnog een bankgarantie ten gunste van de geïntimeerden. Het hof oordeelde dat Brookline tijdig om verlenging had verzocht en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de buitenlandse vestiging van Brookline, niet onredelijk waren voor het verlenen van de verlenging. Het hof concludeerde dat de belangen van de geïntimeerden niet onredelijk geschaad zouden worden door de toewijzing van het verzoek tot verlenging. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 29 april 2014 voor het indienen van de memorie van antwoord door de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.121.489/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 502265 / HA ZA 11-2626
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2014
in de zaak
de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagden Eilanden
BROOKLINE ENTERPRISES INC.,
gevestigd te Road Town, Tortola (Britse Maagden Eilanden),
appellante,
advocaat: mr. A.B. Tekin Erdogan te Amsterdam,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna Brookline en [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 3 december 2013 een tussenarrest gewezen. Daarin is naar aanleiding van een daartoe door Kranz ingestelde incidentele vordering bepaald dat Brookline binnen zes weken na het tussenarrest, dus uiterlijk op 14 januari 2014, zekerheid zal stellen als bedoeld in artikel 224 Rv voor de proceskosten van [geïntimeerden] in het hoger beroep van de onderhavige procedure, door middel van afgifte van een deugdelijke bankgarantie door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bankinstelling voor een bedrag van € 27,480,=.
Bij H16-formulier met datum 13 januari 2014 heeft Brookline het hof verzocht om een verlenging als in artikel 616 lid 4 Rv bedoeld van de door het hof bepaalde termijn voor het stellen van de bankgarantie met twee weken, zodat de bankgarantie uiterlijk op 28 januari 2014 door haar zal zijn gesteld.
Tegen dit verzoek hebben [geïntimeerden] bij H16-formulier met datum 14 januari 2014 bezwaar gemaakt. Zij hebben het hof verzocht het verzoek af te wijzen.
Brookline heeft op het bezwaar van [geïntimeerden] gereageerd met de mededeling dat inmiddels op 15 januari 2014 door haar ten gunste van [geïntimeerden] een bankgarantie is gesteld. Op deze mededeling hebben [geïntimeerden] gereageerd met een H16-formulier gedateerd op 16 januari 2014.
Op 16 januari 2014 heeft Brookline (door middel van een H15-formulier) akte verzocht van depot van een afschrift van het origineel van de door haar ten gunste van [geïntimeerden] gestelde bankgarantie door ABN AMRO Bank N.V. getekend op 15 januari 2014.
[geïntimeerden] hebben ten slotte op 22 januari 2014 (bij H5-formulier), voor het geval het hof de door Brookline verzochte termijnverlenging zou toewijzen, verzocht om uitstel om klemmende redenen (artikel 1.9 procesreglement) voor het indienen van de memorie van antwoord.

2.Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 616 lid 4 Rv kan de rechter die de termijn heeft bepaald waarbinnen zekerheid (in dit geval als bedoeld in artikel 224 Rv) moet worden aangeboden, deze op verzoek van de meest gerede partij, in te dienen voordat de termijn is verstreken, verlengen. Brookline diende op grond van het tussenarrest uiterlijk op 14 januari 2014 de in het tussenarrest genoemde zekerheid te stellen. Door indiening van het verzoek om verlenging van de termijn op 13 januari 2014 heeft Brookline derhalve tijdig om een verlenging van de termijn verzocht.
2.2.
Brookline heeft aan het verzoek, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat zij zich in het laatste stadium bevindt om de bankgarantie te stellen, maar dat zij op de Britse Maagden Eilanden gevestigd is en geen beschikking heeft over een Nederlandse bankrekening, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij meer tijd nodig heeft om de bankgarantie te doen stellen. Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat de omstandigheid dat Brookline in het buitenland gevestigd is (meer specifiek op de Britse Maagden Eilanden) geen nieuwe omstandigheid is waarmee bij het bepalen van de termijn voor het stellen van de zekerheid geen rekening is gehouden. Integendeel, het hof signaleert dat Brookline om een langere termijn dan gebruikelijk heeft gevraagd, te weten vier weken, en dat het hof zelfs een nog langere termijn aan Brookline heeft vergund, te weten zes weken. [geïntimeerden] betwisten echter niet dat Brookline een langere termijn dan verwacht nodig had voor het stellen van de verlangde zekerheid omdat zij geen Nederlandse bankrekening heeft. [geïntimeerden] stellen ook niet dat Brookline zich gedurende de termijn die haar was gegeven niet (ten volle) heeft ingespannen de verlangde bankgarantie te doen stellen. Het hof neemt ten slotte in aanmerking dat [geïntimeerden] door toewijzing van het verzoek tot verlenging niet onredelijk in hun belangen worden geschaad. Brookline heeft inmiddels op 15 januari 2014 een bankgarantie (van ABN AMRO Bank N.V.) doen stellen. Door [geïntimeerden] is niet aangevoerd dat deze bankgarantie niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Aan het doel van de wettelijke regeling van artikel 224 Rv is derhalve voldaan. De slotsom is dat het verzoek van Brookline zal worden toegewezen.
2.4.
Bij deze stand van zaken moet nog worden beslist op het verzoek van [geïntimeerden] tot uitstel voor het indienen van de memorie van antwoord. Om proceseconomische redenen zal het hof hierover thans ook beslissen. De zaak zal voor het indienen van de memorie van antwoord worden verwezen naar de rol van 29 april 2014.

3.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van Brookline toe;
verwijst de zaak naar de rol van 29 april 2014 voor het indienen door [geïntimeerden] van de memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.F. Schütz, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.