ECLI:NL:GHAMS:2014:917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
200.109.456/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en zonen met benoeming van een bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee zonen. De vader, appellant, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling werd afgewezen. De vader heeft tot 2007 een relatie gehad met de moeder van de kinderen, en na hun uiteengaan heeft hij tot december 2008 regelmatig omgang gehad met de kinderen. De moeder heeft het ouderlijk gezag en de kinderen verblijven bij haar. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapporten geadviseerd dat er eerst contactherstel moet plaatsvinden voordat een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De vader heeft in de procedure betoogd dat hij altijd een goede band met de kinderen heeft gehad en dat de moeder hem tegenwerkt in het contactherstel. De vrouw, geïntimeerde, heeft echter betoogd dat de vader geen verantwoordelijkheid neemt voor de situatie en dat er geen vertrouwen is in een omgangsregeling zonder professionele begeleiding.

Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de belangen van de kinderen in strijd zijn met die van de moeder. Daarom heeft het hof besloten een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen. De bijzondere curator zal onderzoeken of en in welke vorm contact tussen de kinderen en de vader mogelijk is. De behandeling van de zaak is aangehouden tot een latere zitting, waarbij de bijzondere curator verslag zal doen van haar bevindingen. De beslissing van het hof is op 25 maart 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 maart 2014
Zaaknummer: 200.109.456/01
Zaaknummer eerste aanleg: 160324/FA RK 09-2631
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. W. Albers te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M. Sinnige te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 6 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 april 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 160324/FA RK 09-2631.
1.3.
De vrouw heeft op 17 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 6 november 2012 een nader stuk ingediend.
1.5.
De zaak is op 7 november 2012 ter terechtzitting behandeld. Ter zitting heeft het hof de beslissing over de omgang pro forma aangehouden tot 5 mei 2013 en de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad) verzocht daaromtrent onderzoek te verrichten en het hof over de resultaten van dat onderzoek schriftelijk te rapporteren. Het hof heeft overwogen dat het in afwachting van dit onderzoek aanbeveling verdient dat partijen zich zo snel mogelijk opnieuw tot de Opvoedpoli wenden en dat de Raad de resultaten van deze begeleiding dient mee te nemen in zijn rapport.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
De man heeft op 13 november 2013 een nader stuk ingediend.
1.7.
Op 21 november 2013 is bij dit hof binnengekomen het rapport van 19 november 2013 van de Raad.
1.8.
Op 3 februari 2014 heeft het hof een brief van […] (hierna: [kind a]) ontvangen.
1.9.
De man heeft op 7 februari 2014 nadere stukken ingediend.
1.10.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 12 februari 2014, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Dirkzwager, vertegenwoordiger van de Raad.
1.11.
[kind a] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2007 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind a] [in] 2001 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2004 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw. Na het uiteengaan van partijen heeft de man tot december 2008 een weekend per twee weken omgang gehad met de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 17 december 2009 van de rechtbank Haarlem, voor zover van belang, is de Raad verzocht ten aanzien van de omgang een onderzoek te verrichten. Met het oog op dit onderzoek is de zaak omtrent de omgangsregeling pro forma aangehouden.
2.3.
De Raad heeft op 14 juni 2010 rapport uitgebracht. Hierin stelt de Raad, kort gezegd, dat eerst het contact tussen de man en de kinderen moet worden hersteld voordat omgang kan plaatsvinden. Dit dient zorgvuldig opgebouwd te worden bij het Omgangshuis. De Raad heeft derhalve geadviseerd een voorlopige omgangsregeling voor de duur van zes maanden vast te stellen en de beslissing over de definitieve regeling aan te houden in afwachting van het verloop van de voorlopige regeling en het advies van het Omgangshuis daarover.
Bij beschikking van 16 november 2010 heeft de rechtbank Haarlem dienovereenkomstig beslist.
2.4.
De begeleide omgang bij het Omgangshuis is niet aangevangen. Ter zitting in eerste aanleg van 7 november 2011 is besproken dat partijen zich voor begeleiding tot de Opvoedpoli zullen wenden. Bij beschikking van 20 december 2011 van de rechtbank Haarlem is de beslissing over de omgang pro forma aangehouden.
2.5.
De Raad heeft in zijn rapport van 19 november 2013 geadviseerd het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen af te wijzen. De Raad acht een omgangsregeling tussen de man en de kinderen niet in het belang van de kinderen. Volgens de Raad is er sprake van meerdere contra-indicaties. Bij de kinderen is onvoldoende draagvlak voor contact met de man nu zij ook zelf uitspreken bezwaar tegen contact te hebben. Voorts hebben de ouders onderling geen contact en ontbreekt het hen aan wederzijds vertrouwen, met name vanuit de vrouw. Bij de man is daarnaast sprake van een gebrek aan inzicht in de situatie. De Raad ziet geen mogelijkheden deze contra-indicaties op te heffen gezien het feit dat er een lang hulpverleningstraject is geweest zonder dat dit tot het gewenste resultaat heeft geleid.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog zijn inleidend verzoek toe te wijzen in die zin dat de kinderen in het kader van een omgangsregeling eens per twee weken van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur bij hem zijn, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of een omgangsregeling tussen de man en de kinderen moet worden bepaald. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien één of meer van de ontzeggingsgronden vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW, zich voordoet.
4.2.
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling heeft afgewezen. Hij heeft altijd een goede band met de kinderen gehad en de omgang is goed verlopen tot het moment dat de vrouw deze eenzijdig stopte. Nadat het in de periode van december 2008 tot medio 2009 niet goed met hem ging, heeft de man zijn leven weer ter hand genomen en thans heeft hij dat weer op de rit. De man heeft initiatief genomen en de Opvoedpoli benaderd en hij heeft gezocht naar een eventuele andere oplossing binnen het netwerk. Volgens de man wil de vrouw de kinderen bij hem weghouden en werkt zij daarom niet mee aan het contactherstel met hem. Ter zitting van 12 februari 2014 heeft de man verzocht een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen. Het negatieve beeld dat de vrouw van hem heeft en uitdraagt is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. Als de wellicht te benoemen bijzondere curator de kinderen spreekt kan daarbij melding worden gemaakt van de veranderde omstandigheden van de man om te komen tot een omgangsregeling. De man staat open voor een opbouw van de omgangsregeling waarbij hij eerst gedurende drie maanden wekelijks belt en daarna de kinderen om de week een halve dag ziet, om na zes maanden te komen tot de verzochte omgangsregeling, waarbij het uitgangspunt kan zijn dat het aan de kinderen zelf overgelaten wordt.
4.3.
De vrouw voert aan dat de conclusie van de man dat het aan haar ligt dat er geen omgang tussen hem en de kinderen is, van weinig realiteitszin getuigt. De man neemt geen eigen verantwoordelijkheid voor de gerezen situatie. De Raad heeft in eerste aanleg geadviseerd om het contactherstel in eerste instantie te laten plaatsvinden onder professionele begeleiding. Het is volgens haar aan de man te wijten dat de begeleiding van het Omgangshuis noch de begeleiding van de Opvoedpoli is opgestart. Zolang er geen alternatieven zijn voor begeleide omgang, kan er geen begin gemaakt worden met contactherstel tussen de man en de kinderen en vertrouwensherstel tussen de ouders. Ter zitting van 12 februari 2014 heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van de kinderen. Zij stelt dat de bijzondere curator wel aan het draagvlak bij de kinderen kan werken, maar dan blijven er nog drie contra-indicaties over. De Raad acht het van belang voor de kinderen dat er duidelijkheid en rust komt. Dat de kinderen een teken van leven van de man dienen te ontvangen, wettigt niet de benoeming van een bijzondere curator, aldus de vrouw.
4.4.
De Raad heeft ter zitting van 12 februari 2014 geadviseerd een bijzondere curator te benoemen om uit de gerezen impasse te komen. De vrouw heeft geen ruimte om de man een plek in het leven van de kinderen te geven. Het is van belang dat er een vorm van contact tussen de man en de kinderen blijft bestaan. De man is de vader van de kinderen en er dient wel een teken van leven van de man bij de kinderen door te komen. De bijzondere curator dient te waarborgen dat de kinderen dat teken van leven van de man ontvangen en te onderzoeken wanneer de tijd rijp is om daarop voort te borduren.
4.5.
Het hof ziet aanleiding eerst het verzoek van de man tot benoeming van een bijzondere curator te beoordelen. Ingevolge artikel 1:250 BW benoemt de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
4.6.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man sinds december 2008 geen contact met de kinderen heeft gehad. Er is sprake van een grote verwijdering tussen de vrouw die met het gezag is belast en de man zonder gezag. Ter zitting van 12 februari 2014 heeft de vrouw verklaard dat zij geen vertrouwen in de man heeft. De vrouw ziet belemmeringen voor de kinderen, met name gelet op de contacten tussen de man en de kinderen die in het verleden hebben plaatsgevonden en een recent incident tussen de man en haar op het voetbalveld. De man heeft ter zitting van 12 februari 2014 aangegeven dat zijn situatie stabiel is. Hij heeft verklaard dat hij samenwoont met zijn nieuwe partner, vast werk heeft en sinds een jaar geen alcohol meer heeft gedronken. De kinderen, met name [kind a], hebben in het verleden aangegeven de man graag te willen zien. Uit het raadsrapport van 19 november 2013 komt naar voren dat bij de kinderen thans weliswaar draagvlak voor omgang met de man ontbreekt, maar dat enige vorm van contact van de man met de kinderen raadzaam is. Ondanks de op 17 december 2009 door de rechtbank opgelegde informatieplicht, heeft de vrouw de man niet ieder kwartaal geïnformeerd omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen. Voorts heeft zij in het verleden door de man gestuurde cadeaus voor de kinderen niet aan hen overhandigd. Hoewel zij ter zitting van 12 februari 2014 heeft toegezegd de informatieplicht te zullen gaan nakomen en dat de man kaartjes naar de kinderen kan versturen, is onzeker – gelet op haar houding in het verleden – of zij die vorm van contact tussen de man en de kinderen kan opbrengen. Daarmee acht het hof aannemelijk dat de kinderen niet voldoende instemming van de vrouw voelen om met de man contact te onderhouden. Pas als die instemming er is, kan blijken of en zo ja in hoeverre er in de eigen ervaringen van de kinderen met de man belemmeringen voor het contact met hem zijn gelegen.
4.7.
Een weigering van een gezagsdragende ouder om aan een omgangsregeling tussen de kinderen en de niet met het gezag belaste ouder mee te werken kan aanleiding geven tot de benoeming van een bijzondere curator. Die aanleiding is er indien sprake is van een strijd tussen de belangen van de kinderen en de met het gezag belaste ouder. In de omstandigheden van het geval zoals hiervoor beschreven ziet het hof voldoende aanwijzingen tegenstrijdige belangen aanwezig te achten. Het hof acht het daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk een bijzondere curator te benoemen om de kinderen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.8.
Het hof zal als bijzondere curator benoemen: mevrouw drs. I.G.R. Henar, die zich bereid heeft verklaard deze opdracht op zich te nemen. De taak van de bijzondere curator is vooreerst te waarborgen dat in de onderhavige procedure het belang van de kinderen wordt behartigd. De bijzondere curator dient – onder andere door middel van gesprekken met de kinderen waarbij melding dient te worden gemaakt van de veranderde omstandigheden van de man – te onderzoeken of en zo ja in welke vorm contact tussen de kinderen en de man mogelijk is. De taak van de bijzondere curator is daartoe niet beperkt, maar betreft in ruime zin de behartiging van de belangen van de kinderen in de onderhavige situatie.
4.9.
Teneinde de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen inzicht te krijgen in de belangen van de kinderen en het hof daarover te kunnen inlichten, houdt het hof de behandeling van de zaak aan tot de zitting van 26 juni 2014 te 9.30 uur. Het hof verzoekt de bijzondere curator – voor zover dat mogelijk is – verslag te doen van haar werkzaamheden en bevindingen met afschrift aan beide partijen en de Raad.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
benoemt tot bijzondere curator over de kinderen:
mevrouw drs. I.G.R. Henar,
kantoorhoudende aan de Keizer Karelweg 335, 1181 RD Amstelveen,
(Postbus 9165, 1180 MD Amstelveen);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak voor het overige zal worden aangehouden tot
26 juni 2014;
beveelt de griffier een kopie van alle gedingstukken in de onderhavige zaak aan drs. I.G.R. Henar te zenden;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op
26 juni 2014 om 9.30 uur;
verzoekt partijen het hof binnen twee weken na heden schriftelijk te informeren indien zij op die datum verhinderd zijn, in welk geval een nieuwe zittingsdatum zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, M. Wigleven en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 25 maart 2014.