Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
5.Beslissing
26 juni 2014;
26 juni 2014 om 9.30 uur;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee zonen. De vader, appellant, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling werd afgewezen. De vader heeft tot 2007 een relatie gehad met de moeder van de kinderen, en na hun uiteengaan heeft hij tot december 2008 regelmatig omgang gehad met de kinderen. De moeder heeft het ouderlijk gezag en de kinderen verblijven bij haar. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapporten geadviseerd dat er eerst contactherstel moet plaatsvinden voordat een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De vader heeft in de procedure betoogd dat hij altijd een goede band met de kinderen heeft gehad en dat de moeder hem tegenwerkt in het contactherstel. De vrouw, geïntimeerde, heeft echter betoogd dat de vader geen verantwoordelijkheid neemt voor de situatie en dat er geen vertrouwen is in een omgangsregeling zonder professionele begeleiding.
Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de belangen van de kinderen in strijd zijn met die van de moeder. Daarom heeft het hof besloten een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen. De bijzondere curator zal onderzoeken of en in welke vorm contact tussen de kinderen en de vader mogelijk is. De behandeling van de zaak is aangehouden tot een latere zitting, waarbij de bijzondere curator verslag zal doen van haar bevindingen. De beslissing van het hof is op 25 maart 2014 openbaar uitgesproken.