ECLI:NL:GHAMS:2015:1447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
200.154.760/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens nalatigheid bij afwikkeling nalatenschap

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht tegen een notaris, ingediend door klagers die de notaris verwijten niet voortvarend te hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, die op 11 januari 2012 is overleden. De notaris was sinds 12 januari 2012 als executeur betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klagers, die de kinderen van de nicht van de erflater zijn, dienden op 30 december 2013 een klacht in bij de kamer voor het notariaat, omdat zij vonden dat de notaris niet adequaat reageerde op hun verzoeken en de afwikkeling van de nalatenschap te traag verliep. De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en de notaris een schorsing van drie maanden opgelegd. De notaris heeft in hoger beroep erkend dat hij nalatig heeft gehandeld, maar voerde aan dat zijn omstandigheden, zoals een operatie en de terminale ziekte van zijn vader, hem belemmerden om adequaat te functioneren. Het hof heeft de opgelegde maatregel van schorsing vernietigd en in plaats daarvan een schorsing van zes weken opgelegd, ingaande op 8 juni 2015. Het hof oordeelde dat de notaris de belangen van klagers had veronachtzaamd en dat zijn handelen de goede naam van het notariaat in diskrediet had gebracht. De beslissing van de kamer werd in zoverre vernietigd, maar de overige beslissingen werden bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.154.760/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2013/208
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 april 2015
inzake
mr.[naam],
notaris te [plaats],
appellant,
tegen
1. [de ouders],
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
- [minderjarige I];
- [minderjarige II];
- [minderjarige III];
2. [klager 2];
3. [klager 3];
allen wonend te[plaats],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr.[naam] te [plaats].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 27 augustus 2014 een beroepschrift bij het hof
ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 29 juli 2014 (ECLI:NL:TNORARL:2014:40).
1.2.
Geïntimeerden (hierna: klagers) hebben op 3 oktober 2014 een verweerschrift (en een verbeterd exemplaar daarvan) bij het hof ingediend.
1.3.
Klagers hebben op 26 januari 2015 nog een brief aan het hof doen toekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 februari 2015. De notaris en[de ouders], vergezeld van mr.[naam], zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Erflater, [naam], is op 11 januari 2012 overleden en heeft bij testament de vijf kinderen van zijn nicht [naam] (de door klagers sub 1 vertegenwoordigde minderjarigen en klagers 2 en 3) benoemd tot zijn enige erfgenamen.
3.2.2.
Sinds 12 januari 2012 is de notaris als executeur betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
3.2.3.
Op 30 december 2013 hebben klagers de onderhavige klacht ingediend bij de kamer, aangezien de notaris in hun visie niet voortvarend heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
3.2.4.
De notaris heeft geen gehoor gegeven aan de verschillende verzoeken en oproepingen van de kamer. Op de zitting van 27 juni 2014, waarop de klacht werd behandeld, is de notaris – zonder bericht van verhindering – niet verschenen.
3.2.5.
Hangende de klachtbehandeling heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de notaris bij brief van 1 juli 2014 opgeroepen om te worden gehoord, omdat mogelijk aanleiding bestond hem op grond van artikel 106, lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) te schorsen. De notaris is op de oproep verschenen.
3.2.6.
Bij beslissing van 4 juli 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de notaris vervolgens met ingang van 5 juli 2014 geschorst in de uitoefening van het notarisambt en notaris mr.[naam] te[plaats] (hierna: [de waarnemer van de notaris]) tot waarnemer van de notaris benoemd voor de duur van diens schorsing. Daarbij is aan [de waarnemer van de notaris] verzocht met voorrang over te gaan tot (onder andere) de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, alsmede een onderzoek te doen naar de organisatie van het kantoor van de notaris, in die zin dat werd nagegaan of mogelijk sprake was van andere klachtwaardige zaken, en daarover aan de kamer te berichten. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.2.7.
Bij beslissing van 23 juli 2014 heeft de kamer bovenvermelde beslissing bekrachtigd tot en met 23 juli 2014. Daartoe heeft de kamer overwogen dat er voor de plaatsvervangend voorzitter voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren om de notaris te schorsen en dat de notaris ook geen verweer had gevoerd tegen de schorsing. De kamer heeft voorts overwogen dat de schorsing niet langer behoefde voort te duren dan tot en met 23 juli 2014, omdat uit het verslag en de toelichting daarop van [de waarnemer van de notaris] volgde dat – afgezien van een drietal dossiers waaronder het dossier van erflater – door hem geen andere klachtwaardige zaken op het kantoor van de notaris waren waargenomen en omdat de notaris ermee had ingestemd dat die drie dossiers door [de waarnemer van de notaris] verder zouden worden afgewikkeld. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.2.8.
Bij de bestreden beslissing van 29 juli 2014 is de onderhavige klacht gegrond verklaard en is aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt voor de duur van drie maanden opgelegd. Voorts is bij die beslissing bepaald dat de duur van de schorsing die aan de notaris bij wege van ordemaatregel op grond van artikel 106, lid 1 Wna is opgelegd, op de genoemde termijn van drie maanden in mindering kon worden gebracht.
3.2.9.
Op diezelfde dag heeft de kamer in een andere zaak, tevens betrekking hebbend op het handelen/nalaten van de notaris in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap, de notaris eveneens de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt voor de duur van drie maanden opgelegd. Tegen deze beslissing heeft de notaris hoger beroep ingesteld. In die zaak, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.159.653/01 NOT, wordt eveneens heden uitspraak gedaan.

4.Het standpunt van klagers

Klagers hebben in hun oorspronkelijke klacht de notaris verweten niet voortvarend te hebben gehandeld ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Zij hebben in dat verband gewezen op de volgende omstandigheden:
- de notaris heeft, ondanks verschillende verzoeken daartoe, geen financieel overzicht verstuurd;
- de aangifte voor de erfbelasting is te laat ingediend en de aanslag is nog niet opgelegd;
- door de notaris (of zijn kantoorgenoten) zijn beloftes gedaan die niet worden nagekomen;
- de notaris heeft niet of nauwelijks gereageerd op brieven, telefonische verzoeken en
e-mailberichten van klagers;
- de notaris heeft de onder hem rustende gelden van de nalatenschap nog niet uitbetaald. Bovendien staan deze gelden nog steeds op verschillende bankrekeningen in plaats van op de derdengeldenrekening van de notaris.

5.Het standpunt van de notaris

5.1.
In eerste aanleg heeft de notaris geen verweer gevoerd.
5.2.
In hoger beroep erkent de notaris de gegrondheid van de klacht. De notaris voert aan zowel vanwege zakelijke (overname kantoor en achterstandsituatie) als persoonlijke (operatie aan hernia en terminale ziekte van vader) omstandigheden niet voortvarend te hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap, alsmede gebrekkig te hebben gecommuniceerd richting klagers en de kamer. De notaris biedt hiervoor zijn excuses aan.
5.3.
De notaris meent dat zijn tuchtrechtelijk laakbare handelen hem echter niet zo zwaar mag worden aangerekend als de kamer heeft gedaan. Hij voert daartoe de volgende omstandigheden aan:
- slechts in drie dossiers, waaronder de twee die betrekking hadden op de afwikkeling van een nalatenschap en die geleid hebben tot een klacht, heeft de notaris ernstig nalatig gehandeld;
- er zijn verder geen andere zaken op het kantoor aangetroffen die klachtwaardig zijn;
- tijdens de tijdelijke schorsing heeft de notaris in het belang van klagers in de onderhavige nalatenschap de boedelbeschrijving met rekening en verantwoording en verdeling opgesteld. In het belang van klagers is het dossier vervolgens overgedragen aan [de waarnemer van de notaris];
- de notaris heeft ingrijpende maatregelen getroffen, waaronder het ontslaan van de oudste klerk en het aannemen van een kandidaat-notaris met specifieke kennis en ervaring op het gebied van personen- en familierecht;
- niet uit arrogantie maar uit onmacht heeft de notaris niet goed kunnen handelen en dus niet kunnen reageren richting klagers en de kamer;
- de tijdelijke schorsing heeft reeds een enorme impact op de notaris gehad;
- de opgelegde maatregel brengt de continuïteit van het kantoor van de notaris mogelijk in gevaar;
- de opgelegde maatregel is verzwaard vanwege de negatieve publiciteit in de verschillende regionale kranten.

6.De beoordeling

Schadevergoeding
6.1.
Bij brief van 21 januari 2015, bij het hof ingekomen op 26 januari 2015, hebben klagers verzocht de notaris te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. Klagers moeten in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. In een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige bestaat geen ruimte om een schadevergoeding toe te kennen. Daarvoor staat eventueel de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open.
Afwikkeling van de nalatenschap van erflater door de notaris als executeur
6.2.
De kamer heeft overwogen dat, gelet op het feit dat de notaris op geen enkele wijze heeft gereageerd op hetgeen door klagers is aangevoerd, moet worden uitgegaan van wat door klagers is gesteld en dat de notaris ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater nalatig heeft gehandeld. Niet gesteld of gebleken is dat er voor de notaris verschoonbare redenen waren om niet al geruime tijd geleden tot een definitieve afwikkeling van de nalatenschap en tot uitbetaling van de onder hem rustende gelden te komen. Ook het niet tijdig doen van de aangifte erfbelasting, het niet tijdig verstrekken van overzichten en het niet of niet afdoende reageren op verzoeken van klagers, heeft de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Voorts heeft de kamer overwogen dat de handelwijze van de notaris in het kader van deze procedure, te weten het – ondanks herhaaldelijk verzoek – niet ontvangen van een reactie, past in het beeld dat klagers hebben geschetst.
6.3.
Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan inzake de gegrondheid van de klacht, te meer nu in hoger beroep de notaris het hem verweten handelen heeft toegegeven. Het hof neemt de gronden van de kamer over en maakt deze tot de zijne.
Maatregel
6.4.
Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt. De notaris heeft niet gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt en daardoor de belangen van klagers veronachtzaamd. Door deze handelwijze heeft de notaris de goede naam van het notariaat ernstig in diskrediet gebracht. Dit valt hem tuchtrechtelijk zwaar aan te rekenen. Met de kamer is het hof van oordeel dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt passend en geboden is. Het hof ziet echter aanleiding de duur van deze maatregel te bepalen op zes weken. Het hof neemt daarbij enerzijds de ernst van het handelen van de notaris in aanmerking en anderzijds de omstandigheid dat voldoende is gebleken dat de notaris de onjuistheid van zijn handelen inziet, het feit dat hij maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat in de toekomst de afwikkeling van een nalatenschap op eenzelfde laakbare wijze plaatsvindt, alsmede het feit dat ten tijde van de klachtprocedure bij de kamer op het kantoor van de notaris geen andere zaken zijn aangetroffen die klachtwaardig waren. Bepaald zal worden dat de onderhavige schorsing ingaat onmiddellijk aansluitend op de schorsing in de uitoefening van het ambt voor eveneens zes weken die bij beslissing van heden in de zaak met zaaknummer 200.159.653/01 NOT aan de notaris is opgelegd.
6.5.
Nu het hof met betrekking tot de maatregel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal de beslissing op dat punt worden vernietigd.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun verzoek de notaris tot schadevergoeding te veroordelen;
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van zes weken, ingaande op maandag 8 juni 2015 te 00.00 uur en eindigend op zondag 19 juli 2015 te 24.00 uur;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, H.T. van der Meer en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015 door de rolraadsheer.