ECLI:NL:GHAMS:2015:1449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
200.159.653/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen notaris wegens onzorgvuldig handelen bij afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een notaris die werd beschuldigd van onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Klaagster, de erfgename, had de notaris aangeklaagd omdat hij niet adequaat had gereageerd op haar verzoeken om informatie en communicatie over de afwikkeling van de nalatenschap. De kamer voor het notariaat had de klacht gegrond verklaard en de notaris een schorsing van drie maanden opgelegd. Het hof heeft deze beslissing vernietigd en de schorsing van de notaris verlaagd naar zes weken, ingaande op 27 april 2015.

De notaris had op 27 augustus 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van 29 juli 2014. Tijdens de behandeling van de zaak op 5 februari 2015 heeft de notaris erkend dat hij nalatig had gehandeld en dat zijn communicatie met klaagster gebrekkig was geweest. Hij voerde aan dat persoonlijke en zakelijke omstandigheden hem hadden belemmerd om adequaat te functioneren. Het hof oordeelde dat de notaris de belangen van klaagster had veronachtzaamd en dat zijn handelen de eer van het notariaat had geschaad. Desondanks werd de schorsing verlaagd, omdat de notaris inmiddels maatregelen had getroffen om zijn situatie te verbeteren en er geen andere klachtwaardige zaken waren aangetroffen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van zorgvuldigheid en communicatie in het notariaat, en de gevolgen van nalatig handelen voor de betrokken notaris. Het hof bevestigde de overige beslissingen van de kamer, maar paste de maatregel aan, rekening houdend met de omstandigheden van de notaris en de impact van de schorsing op zijn praktijk.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.159.653/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2013/183
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 april 2015
inzake
mr.[naam],
notaris te [plaats],
appellant,
tegen
[naam],
wonend te[plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 27 augustus 2014 een beroepschrift bij het hof
ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 29 juli 2014 (ECLI:NL:TNORARL:2014:45).
1.2.
Geïntimeerde (hierna: klaagster) heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 februari 2015. De notaris en klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Erflaatster, [naam], is op 17 mei 2011 overleden en heeft bij testament klaagster voor een tweede (1/2) deel van haar nalatenschap benoemd tot haar erfgenaam.
3.2.2.
Sinds 23 mei 2011 is de notaris als executeur betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
3.2.3.
Op 27 november 2013 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend bij de kamer, aangezien de notaris in haar visie niet reageerde op haar telefonische vragen, brieven en
e-mailberichten in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
3.2.4.
De notaris heeft geen gehoor gegeven aan de verschillende verzoeken en oproepingen van de kamer. Op de zitting van 27 juni 2014, waarop de klacht werd behandeld, is de notaris – zonder bericht van verhindering – niet verschenen.
3.2.5.
Hangende de klachtbehandeling heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de notaris bij brief van 1 juli 2014 opgeroepen om te worden gehoord, omdat mogelijk aanleiding bestond hem op grond van artikel 106, lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) te schorsen. De notaris is op de oproep verschenen.
3.2.6.
Bij beslissing van 4 juli 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de notaris vervolgens met ingang van 5 juli 2014 geschorst in de uitoefening van het notarisambt en notaris mr. [naam] te [plaats] (hierna: [de waarnemer van de notaris]) tot waarnemer van de notaris benoemd voor de duur van diens schorsing. Daarbij is aan [de waarnemer van de notaris] verzocht met voorrang over te gaan tot (onder andere) de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, alsmede een onderzoek te doen naar de organisatie van het kantoor van de notaris, in die zin dat werd nagegaan of mogelijk sprake was van andere klachtwaardige zaken, en daarover aan de kamer te berichten. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.2.7.
Bij beslissing van 23 juli 2014 heeft de kamer bovenvermelde beslissing bekrachtigd tot en met 23 juli 2014. Daartoe heeft de kamer overwogen dat er voor de plaatsvervangend voorzitter voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren om de notaris te schorsen en dat de notaris ook geen verweer had gevoerd tegen de schorsing. De kamer heeft voorts overwogen dat de schorsing niet langer behoefde voort te duren dan tot en met 23 juli 2014, omdat uit het verslag en de toelichting daarop van [de waarnemer van de notaris] volgde dat – afgezien van een drietal dossiers waaronder het dossier van erflaatster – door hem geen andere klachtwaardige zaken op het kantoor van de notaris waren waargenomen en omdat de notaris ermee had ingestemd dat die drie dossiers door [de waarnemer van de notaris] verder zouden worden afgewikkeld. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.2.8.
Bij de bestreden beslissing van 29 juli 2014 is de onderhavige klacht gegrond verklaard en is aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt voor de duur van drie maanden opgelegd.
3.2.9.
Op diezelfde dag heeft de kamer in een andere zaak, tevens betrekking hebbend op het handelen/nalaten van de notaris in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap, de notaris eveneens de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt voor de duur van drie maanden opgelegd. Daarbij is bepaald dat de duur van de schorsing die aan de notaris bij wege van ordemaatregel op grond van artikel 106, lid 1 Wna is opgelegd, op de genoemde termijn van drie maanden in mindering kon worden gebracht. Tegen deze beslissing heeft de notaris hoger beroep ingesteld. In die zaak, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.154.760/01 NOT, wordt eveneens heden uitspraak gedaan.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij niet heeft gereageerd op haar telefonische vragen en
e-mailberichten. Ook op een aangetekende brief, door klaagster op advies van het Juridisch Loket verzonden, heeft de notaris niet gereageerd. De bemiddelingspoging van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de KNB) heeft evenmin iets opgeleverd.

5.Het standpunt van de notaris

5.1.
In eerste aanleg heeft de notaris geen verweer gevoerd.
5.2.
In hoger beroep erkent de notaris de gegrondheid van de klacht. De notaris voert aan zowel vanwege zakelijke (overname kantoor en achterstandsituatie) als persoonlijke (operatie aan hernia en terminale ziekte van vader) omstandigheden niet voortvarend te hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap, alsmede gebrekkig te hebben gecommuniceerd richting klaagster en de kamer. De notaris biedt hiervoor zijn excuses aan.
5.3.
De notaris meent dat zijn tuchtrechtelijk laakbare handelen hem echter niet zo zwaar mag worden aangerekend als de kamer heeft gedaan. Hij voert daartoe de volgende omstandigheden aan:
- slechts in drie dossiers, waaronder de twee die betrekking hadden op de afwikkeling van een nalatenschap en die geleid hebben tot een klacht, heeft de notaris ernstig nalatig gehandeld;
- er zijn verder geen andere zaken op het kantoor aangetroffen die klachtwaardig zijn;
- tijdens de tijdelijke schorsing heeft de notaris in het belang van klaagster de boedelbeschrijving met rekening en verantwoording en verdeling opgesteld, alsmede de laatste aangifte inkomstenbelasting opgesteld en ingediend. In het belang van klaagster is het dossier vervolgens overgedragen aan [de waarnemer van de notaris];
- de notaris heeft ingrijpende maatregelen getroffen, waaronder het ontslaan van de oudste klerk en het aannemen van een kandidaat-notaris met specifieke kennis en ervaring op het gebied van personen- en familierecht;
- niet uit arrogantie maar uit onmacht heeft de notaris niet meer goed kunnen handelen en dus niet kunnen reageren richting klaagster, de kamer en de KNB;
- de tijdelijke schorsing heeft reeds een enorme impact op de notaris gehad;
- de opgelegde maatregel brengt de continuïteit van het kantoor van de notaris mogelijk in gevaar;
- de opgelegde maatregel is verzwaard vanwege de negatieve publiciteit in de verschillende regionale kranten.

6.De beoordeling

6.1.
De kamer heeft overwogen dat, gelet op het feit dat de notaris op geen enkele wijze heeft gereageerd op hetgeen door klaagster is aangevoerd, moet worden uitgegaan van wat door klaagster is gesteld en dat de notaris ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap en de communicatie daarover ernstig nalatig heeft gehandeld. Niet gesteld of gebleken is dat er voor de notaris verschoonbare redenen waren om niet met klaagster te communiceren of tot afwikkeling van de nalatenschap te komen.
6.2.
Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan inzake de gegrondheid van de klacht, te meer nu in hoger beroep de notaris het hem verweten handelen heeft toegegeven. Het hof neemt de gronden van de kamer over en maakt deze tot de zijne.
6.3.
Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt. De notaris heeft niet gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt en daardoor de belangen van klaagster veronachtzaamd. Door deze handelwijze heeft de notaris de eer en het aanzien van het notariaat in bijzondere mate geschaad. Dit valt hem tuchtrechtelijk zwaar aan te rekenen. Het hof is met de kamer van oordeel dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van het notarisambt passend en geboden is. Nu voldoende is gebleken dat de notaris de onjuistheid van zijn handelen inziet, hij inmiddels maatregelen heeft getroffen, alsmede in aanmerking genomen het feit dat ten tijde van de klachtprocedure bij de kamer op het kantoor van de notaris geen andere zaken zijn aangetroffen die klachtwaardig waren, ziet het hof echter aanleiding de duur van deze maatregel te bepalen op zes weken.
6.4.
Nu het hof met betrekking tot de maatregel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal de beslissing op dat punt worden vernietigd.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van zes weken, ingaande op maandag 27 april 2015 te 00.00 uur en eindigend op zondag 7 juni 2015 te 24.00 uur;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, H.T. van der Meer en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015 door de rolraadsheer.