Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rolnummer rechtbank Noord-Holland : 151284 CV EXPL 03-3170
wonende te [woonplaats],
appellant,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidREPLA B.V.,gevestigd te Alkmaar,2. [GEÏNTIMEERDE],
geïntimeerden
,advocaat: mr. A. de Groot te Alkmaar.
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
Volgens [appellant] is artikel 7:224 lid 2 BW wel degelijk van toepassing, omdat de oplevering plaatsvond na 1 augustus 2003, op welk moment artikel 7:224 lid 2 BW reeds geldend recht was.
Derhalve heeft te gelden dat bij gebreke aan een beschrijving bij aanvang van de huur, de huurder geacht wordt het gehuurde in goede staat te hebben ontvangen, behoudens tegenbewijs van de huurder (art. 1599 BW (oud). Nu bij aanvang van de huur geen beschrijving is opgemaakt, moet er in dit geding derhalve vanuit worden gegaan dat [appellant] het gehuurde in goede staat heeft ontvangen, behoudens tegenbewijs aan zijn kant.
In het proces-verbaal van opname van 15 oktober 2003 is het volgende geconstateerd:
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in verband met de aan het gehuurde toegebrachte schade aan [adres 3], conform de offerte van B.A.B.O. van 28 oktober 2003, een bedrag toegewezen van € 8.437,10,--.
grief II(dat in het tussenarrest van 22 oktober 2013 in de slotsom grief II tot de falende grieven is gerekend, berust op een vergissing) heeft [appellant] met verschillende argumenten deze schade betwist.
Voor zover die betwisting berust op de stelling dat de schade is toegebracht na de indeplaatsstelling van [appellant] door Karsten, gaat het hof daaraan voorbij, nu in het tussenarrest van 22 oktober 2013 is beslist dat [appellant] vanaf juni 2003 als huurder van het pand heeft te gelden.
Voorts voert [appellant] in zijn antwoordakte na tussenarrest aan dat het pand al ontruimd was. [appellant] stelt in dit verband dat van opruimkosten geen sprake kan zijn geweest, omdat [X], een kennis van [appellant], met een aantal personen alle goederen die niet aan Tielen toebehoorden, heeft opgeruimd. [appellant] verwijst hiertoe naar een verklaring van [X] (prod. 6 memorie van grieven).
Naar ’s hofs oordeel is de stelling onvoldoende onderbouwd, tegenover het proces-verbaal van bevindingen van de deurwaarder waaruit blijkt dat het pand op 15 oktober 2003 níet ontruimd was. Uit de verklaring van [X] kan niet worden afgeleid dat het gestelde opruimen heeft plaatsgevonden ná 15 oktober 2003, zijnde het moment waarop de deurwaarder zijn constateringen heeft gedaan. Het hof gaat derhalve voorbij aan dit verweer van [appellant].
heeft verder betoogd dat de offerte onredelijk hoog is, dat ten onrechte slechts één offerte is overgelegd en dat Repla c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor het gestelde bedrag de schade hebben laten herstellen.
grief Vaan de orde gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er nog auto’s in het pand waren, zodat Repla c.s. het pand niet konden wederverhuren en op grond daarvan € 4.000,-- aan schade toegewezen voor gederfde huurinkomsten september – december 2003.
Het hof overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen niet is vermeld dat er nog auto’s van [appellant] in de loods aanwezig waren. Wel blijkt dat de politie bij de inval in het pand op 17 juli 2003 auto’s heeft aangetroffen. Bovendien is ter comparitie bij de kantonrechter door [appellant] verklaard dat bij zijn vertrek in juni 2003 nog enkele auto’s van hem in het pand stonden. Mogelijk is derhalve dat de auto’s tussen juli 2003 en oktober 2003 uit het pand zijn verwijderd.
Echter, de aanwezigheid van de auto’s is niet van beslissend belang, nu uit het proces-verbaal van bevindingen in toereikende mate blijkt dat het pand op 15 oktober 2003 – dus na het beëindigen van de huurovereenkomst – niet leeg en in goede staat was opgeleverd door [appellant] c.s., en wel zodanig dat op dat moment wederverhuur niet mogelijk was. [appellant] heeft de bevindingen van de deurwaarder ook niet wezenlijk betwist. Aldus is in voldoende mate komen vast te staan dat Repla c.s. in dit opzicht schade hebben geleden.
Vervolgens is nog aan de orde het verweer van [appellant] dat Repla c.s. niet hebben voldaan aan hun schadebeperkingsplicht door niet direct na beëindiging van de huurovereenkomst het pand zelf te (doen) ontruimen en te (doen) herstellen.
Naar ’s hofs oordeel moet worden geoordeeld dat rekening gehouden moet worden met enige tijd die was gemoeid met het inventariseren en herstellen van de schade alsmede het ontruimen van het pand. Dit betekent dat het pand niet direct ná 1 september 2003 weer verhuurd kon worden. Of Repla c.s. wel of niet actief op zoek zijn gegaan naar nieuwe huurders is in dit licht niet relevant, omdat het er immers om gaat dat het pand eerst weer verhuurbaar moest zijn. Het hof stelt de tijd die daarmee redelijkerwijs gemoeid was, schattenderwijs vast op twee maanden. Derhalve kunnen Repla c.s. aanspraak maken op twee maanden gederfde huur, derhalve € 2.000,--.
In het proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2003 is met betrekking tot dit pand het volgende geconstateerd:
- voor het pand staan een tweetal auto’s (…);
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een bedrag van € 1.950,-- (inclusief rente) in verband met opleveringsschade aan dit pand toegewezen.
grief X.
Voor zover deze betwisting berust op het argument dat hij geen huurder was, gaat het hof daaraan voorbij, op de eerder vermelde gronden.
Voor zover [appellant] in zijn antwoordakte na tussenarrest stelt dat het pand wel ontruimd was, geldt hetgeen daarover is overwogen bij r.o. 2.5.
Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat de gestelde schade is aangetroffen in de koelcelwand; hij had echter geen toegang tot deze koelcellen. Er stond namelijk een grote Amerikaanse camper, die niet aan [appellant] toebehoorde, strak langs de deur van de koelcellen geparkeerd. Hij had derhalve geen weet van de schade. Volgens [appellant] was de schade bij aanvang van de huurovereenkomst al aanwezig.
Het hof overweegt dat het aan [appellant] is om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat hij het gehuurde in goede staat heeft ontvangen (r.o. 2.3). Naar ’s hofs oordeel heeft [appellant] het bewijsvermoeden echter onvoldoende gemotiveerd betwist om op dit punt tot tegenbewijs te worden toegelaten. Het hof houdt het er derhalve voor dat de schade bij de koelcellen is ontstaan tijdens de huurperiode. Dat [appellant] geen toegang had tot de koelcellen, doet daarbij niet ter zake; als huurder is hij immers verantwoordelijk.
Het hof heeft in het procesdossier geen onderbouwing van de door Repla c.s. opgevoerde schadepost van € 1.950,-- aangetroffen. Ook heeft het hof niet kunnen vaststellen wat de schade aan de koelcellenwand nu precies behelst. In het proces-verbaal van de comparitie is daarover ook niets vermeld. Gelet op de betwisting van de schade door [appellant], is de verwijzing door Repla c.s. (in haar akte na tussenarrest) naar haar eerdere stellingen bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie onvoldoende. Ook een verwijzing naar de in het geding gebrachte foto’s acht het hof onvoldoende. Het bewijsaanbod van Repla c.s. acht het hof onvoldoende toegesneden op dit punt, zeker nu de B.A.B.O.-offerte geen betrekking heeft op dit pand.
De grief slaagt.
grief IXgericht tegen de beslissing van de kantonrechter om een bedrag aan gederfde huurinkomsten over de periode september 2003 tot en met maart 2004 toe te wijzen van € 12.308,80.
Door [appellant] is primair aangevoerd dat hij geen huurder was; dit standpunt is verworpen in het tussenarrest.
Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 31 augustus 2003. Ook dit betoog slaagt niet: in het tussenarrest van 3 juli 2012 is reeds geoordeeld dat de huurovereenkomst door opzegging van Tielen is beëindigd en dat [appellant] in deze opzegging heeft berust.
Meer subsidiair stelt [appellant] dat er niet of nauwelijks meer spullen in het pand waren en dat Repla c.s. het pand per 1 september 2003 weer hadden kunnen verhuren; als zij dit niet hebben gedaan is dat aan henzelf te wijten.
Dit verweer slaagt naar ’s hofs oordeel in zoverre dat Repla c.s. enige tijd moest worden gegund om het pand zelf te ontruimen (dat het pand hersteld moest worden is onvoldoende komen vast te staan), welke tijd het hof redelijkerwijs op twee maanden zal stellen. Derhalve kunnen Repla c.s. aanspraak maken op twee maanden gederfde huur, dat is tweemaal € 1.758,40 (€ 3.516,80). Dat [appellant] oorspronkelijk voor vijf jaar had gehuurd zodat de hele periode (door Repla c.s. beperkt tot maart 2004) aan huur als schade kan worden gevorderd, volgt het hof niet; Repla c.s. hebben immers zelf de huurovereenkomst opgezegd.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een bedrag van € 741,60 aan gederfde huurinkomsten over de maand september 2003 voor dit pand toegewezen.
Tegen die beslissing is
grief XIgericht.
grief XII, waar [appellant] onder mee betwist buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, omdat de werkzaamheden van de advocaat van Repla c.s. zich hebben beperkt tot het versturen van een enkele brief. Die werkzaamheden zijn onvoldoende om buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen.
- afwijzing schade ad € 8.437,10 (r.o. 2.5);
- toewijzing gederfde huurinkomsten € 2.000,-- in plaats van € 4.000,-- in vonnis (r.o. 2.6);
- toewijzing achterstallige huur € 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2003 conform vonnis (r.o. 2.9 tussenarrest 22 oktober 2013);
- afwijzing buitengerechtelijke incassokosten ad € 662,52 (r.o. 2.12).
- afwijzing verrekening borgsom (r.o. 2.9 tussenarrest 22 oktober 2013).
- afwijzing schade € 1.950,-- (r.o. 2.8);
- toewijzing twee maanden gederfde huurinkomsten € 3.516,80 (r.o. 2.9);
- toewijzing achterstallige huur € 3.516,80 r.o. 2.9 tussenarrest 22 oktober 2013);
- afwijzing buitengerechtelijke incassokosten ad € 662,52 (r.o. 2.12).
- toewijzing € 700,-- vorkheftruck conform vonnis (r.o. 3.10 tussenarrest 3 juli 2012).
- afwijzing gederfde huurinkomsten ad € 741,60 (r.o. 2.10);
- toewijzing achterstallige huur € 1.483,20 conform vonnis (r.o. 2.9 tussenarrest 22 oktober 2013).
Voor zover [appellant] uit hoofde van het vonnis meer betaald heeft aan Repla c.s. dan waartoe hij thans wordt veroordeeld, worden Repla c.s. veroordeeld tot terugbetaling van dat meerdere, overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van [appellant].
3.Beslissing
in eerste aanleg op € 230,-- aan verschotten en € 410,-- voor salaris;