ECLI:NL:GHAMS:2015:1586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
200.161.605/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind. De man, die de biologische vader van het kind is, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door de huidige erkenner, [X], werd afgewezen. De bijzondere curator, die de belangen van het kind behartigt, heeft eveneens hoger beroep ingesteld om de erkenning door [X] te vernietigen. De rechtbank had de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, maar het hof heeft geoordeeld dat de man wel degelijk belang heeft bij de erkenning van zijn kind.

Het hof heeft vastgesteld dat de erkenning door [X] op 12 mei 2014 niet rechtsgeldig was, omdat de man de biologische vader is en de erkenning niet in overeenstemming was met de biologische werkelijkheid. Het hof heeft de verzoeken van de bijzondere curator om de erkenning te vernietigen toegewezen, en de man toestemming verleend om zijn kind te erkennen. Het hof heeft daarbij het belang van het kind vooropgesteld, waarbij het belang van de biologische afstamming en de noodzaak van statusvoorlichting aan het kind zwaarwegend zijn geacht. De rechtbank had de verzoeken van de man en de bijzondere curator eerder afgewezen, maar het hof heeft deze beslissingen vernietigd en de erkenning door [X] ongeldig verklaard.

Daarnaast heeft het hof een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de man en het kind, en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische erkenning van de biologische vader en de noodzaak van een goede communicatie over de afstamming van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 april 2015
Zaaknummers: 200.161.605/01 en 200.163.562/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/214233 FA RK 14-1855
in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01 in hoger beroep van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. Verger-Maas te Breda,
en in de zaak met zaaknummer 200.163.562/01 in hoger beroep van:
[GEÏNTIMEERDE], advocaat te [plaats],
handelend in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [kind 1],
appellante.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01 wordt hierna de man genoemd. Appellante in de zaak met zaaknummer 200.163.562/01 wordt hierna de bijzondere curator genoemd.
1.2.
De man is op 22 december 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/214233 FA RK 14-1855. De bijzondere curator is op 28 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/214233 FA RK 14-1855.
1.3.
De man heeft op 31 december 2014 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaken zijn op 5 maart 2015 gezamenlijk ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de bijzondere curator;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [A], wonende te IJmuiden, hierna te noemen: de moeder;
- de heer [X], echtgenoot van de moeder, hierna te noemen: [X];
- mevrouw [Y], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De man en de moeder hebben een (kortdurende) relatie gehad waaruit op [geboortedatum] [kind 2] (thans: [X]) (hierna: [kind 1]) is geboren. Sinds mei 2011 heeft de moeder een relatie met [X] en leeft met hem en hun beider dochter [Z], geboren op [geboortedatum] en door [X] erkend, in gezinsverband samen. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [kind 1]. Zij heeft [X] toestemming verleend [kind 1] te erkennen. Uit de tot de gedingstukken behorende akte welke is opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Haarlem volgt- naar het hof begrijpt- dat de erkenning op 12 mei 2014 is geschied waarvan op 16 mei 2014 een akte is opgemaakt. De achternaam van [kind 1] is daarbij gewijzigd in [X].
2.2.
De moeder en [kind 1] hebben de Nederlandse nationaliteit. [X] heeft de Turkse nationaliteit. In de gemeentelijke basisadministratie staat de nationaliteit van de man vermeld als onbekend.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is -naar het hof begrijpt- de man in zijn verzoeken, de door [X] op 16 mei 2014 (het hof leest: 12 mei 2014) gedane erkenning te vernietigen en voorts aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1] te verlenen, een omgangsregeling tussen [kind 1] en de man en een informatieregeling vast te stellen, niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek van de bijzondere curator, de door [X] gedane erkenning van [kind 1] te vernietigen, is bij de bestreden beschikking afgewezen.
3.2.
De man verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01, met vernietiging van de bestreden beschikking,
I: het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van [kind 1] door [X] alsnog toe te wijzen, dan wel doorhaling van deze erkenning te bevelen op grond van artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wegens misbruik van bevoegdheid door de moeder, dan wel deze erkenning te vernietigen op grond van het feit dat de erkenning niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden op grond van het Turkse recht;
II: vervangende toestemming te verstrekken in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW tot erkenning van [kind 1] door de man en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten een akte van erkenning op te maken;
III: een omgangsregeling tussen de man en [kind 1] vast te stellen als volgt:
-gedurende de eerste drie maanden na de beschikking van eenmaal per week een uur in de woonomgeving van [kind 1], nader in onderling overleg met de moeder te bepalen;
-daarna in opbouwende fases, nader in onderling overleg met de moeder te bepalen;
-dan wel via begeleide omgang via het omgangshuis;
IV: te bepalen dat de moeder de man elk kwartaal per email informeert over het welbevinden van [kind 1] met een recente foto.
3.3.
De bijzondere curator verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.163.562/01, met vernietiging van de bestreden beschikking, de erkenning door [X] te vernietigen op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 sub a BW. Daarnaast adviseert zij, indien het hof het onderhavige verzoek toewijst, het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1], toe te wijzen.
3.3.
De moeder en [X] verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In het hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01:
4.1.
De man heeft in zijn hoger beroep onder I -onder meer- verzocht het verzoek van de bijzondere curator om de door [X] gedane erkenning te vernietigen, zoals dat door haar in eerst aanleg is gedaan en door de rechtbank is afgewezen, alsnog toe te wijzen.
De man is echter in het verzoek en de procedure van de bijzondere curator geen belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De door de bijzondere curator verzochte vernietiging van de erkenning heeft immers niet rechtstreeks betrekking op rechten of verplichtingen van de man. Daarmee mist de man het recht om in (zijn) hoger beroep het afgewezen verzoek van de bijzondere curator aan de orde te stellen, zodat hij in zoverre niet-ontvankelijk in dat hoger beroep zal worden verklaard.
4.2.
De man heeft voorts (zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.2 onder I) verzocht de door [X] gedane erkenning te vernietigen op grond van het feit dat de erkenning ingevolge het Turkse recht niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Volgens de man is voor de beoordeling van de vraag of [X] bevoegd was [kind 1] te erkennen, alsmede voor de voorwaarden voor die erkenning, vanwege de omstandigheid dat [X] (alleen) de Turkse nationaliteit bezit, ingevolge het bepaalde in boek 10 BW immers Turks recht van toepassing. Ingevolge dat recht kon [X] niet tot erkenning van [kind 1] komen, zodat de erkenning alsnog vernietigd dient te worden, aldus de man.
Het hof volgt de man niet in deze redenering en overweegt daartoe, anders dan de rechtbank, als volgt.
4.3.
Het eerste lid van artikel 10:95 BW luidt, voor zover hier van belang:
Of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit de persoon, genoemd in de eerste volzin, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. (…)
Indien er van uit gegaan dient te worden dat volgens het recht van de nationaliteit van [X], in dit geval het Turkse, erkenning niet of niet meer mogelijk is, zoals de man stelt, dan bepaalt dit artikel dat alsdan het recht van de gewone verblijfplaats van het kind bepalend is voor de bevoegdheid tot en de voorwaarden voor de erkenning. Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van [kind 1] in Nederland is gelegen, zodat voor de bevoegdheid tot en voorwaarden voor de erkenning door [X] alsnog bij het Nederlandse recht aangeknoopt dient te worden. Op basis van dat recht is, nu aan de daarvoor (formeel) vereiste voorwaarden is voldaan, de erkenning in die zin rechtsgeldig tot stand gekomen. Het verzoek de erkenning op die grond te vernietigen zal dan ook worden afgewezen.
Het hof ziet aanleiding alvorens de verzoeken van de man in hoger beroep verder te behandelen, eerst het hoger beroep van de bijzondere curator te beoordelen.
In het hoger beroep van de bijzonder curator in de zaak met zaaknummer 200.163.562/01
4.4.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank, naar aanleiding van het door de man op 3 juni 2014 ingediende verzoek tot vernietiging van de erkenning, bij beschikking van 18 juni 2014 op de voet van het bepaalde in artikel 1:212 BW mr. Verkijk als bijzondere curator benoemd ter behartiging van de belangen van [kind 1]. De bijzondere curator heeft vervolgens, nadat inmiddels was gebleken dat [X] met toestemming van de moeder [kind 1] had erkend, zelfstandig -naast het verzoek van de man- op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 onder a BW, een verzoek tot vernietiging van die erkenning bij de rechtbank ingediend. De bijzondere curator heeft dit verzoek gestoeld op –samengevat- de grond dat [X] niet de biologische vader van [kind 1] is. Indien de erkenning wordt vernietigd, adviseert zij het hof vervolgens de man vervangende toestemming te verlenen [kind 1] te erkennen. De moeder en [X] verzetten zich tegen het verzoek van de bijzondere curator en stellen dat het niet in het belang is van [kind 1] indien de erkenning wordt vernietigd en dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van de man om -na de vernietiging- alsnog [kind 1] te erkennen. Bovendien heeft [kind 1] in de toekomst zelf de mogelijkheid om vernietiging van de erkenning te verzoeken.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Anders dan in de bestreden beschikking is geoordeeld, is voor de beoordeling van het verzoek van de bijzondere curator niet relevant of de man eerder vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1] had kunnen vragen of dat de moeder met de door haar aan [X] verleende toestemming als enig doel had de belangen van de man te schaden. Deze in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde criteria zien op aantasting van de erkenning door de verwekker, voor welk verzoek de wet immers op zichzelf geen (rechtstreekse) grondslag biedt.
De wet kent wel een (rechtstreekse) grondslag voor een verzoek tot vernietiging van de erkenning door de bijzondere curator; op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 onder a BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf. Een kind kan, indien dat nog niet in staat is tot een weloverwogen oordeel terzake, in een dergelijke procedure worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Zulks is thans aan de orde.
4.6.
De bijzondere curator dient in dat kader zelfstandig toetsen of het belang van het kind met het indienen van het verzoek is gediend, waarbij de bijzondere curator rekening dient te houden met de belangen van het kind op korte en (middel) lange termijn. Zoals door de moeder in haar verweer in eerste aanleg terecht opgemerkt, kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het belang van een zeer jeugdig kind meebrengt dat over het verzoek tot vernietiging niet wordt beslist totdat het kind zelf zich daarover een weloverwogen oordeel kan vormen. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval echter geen sprake. In een procedure als deze komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen waarbij het belang van [kind 1] om te weten van wie hij afstamt als zwaarwegend wordt gezien. De wetgever heeft in dit verband als uitgangspunt gekozen dat de juridische werkelijkheid zoveel als mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische. Aan de andere kant dient te worden gewogen dat er voor [kind 1] bij vernietiging van de erkenning door [X] er mogelijk risico ontstaat dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige, sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Indien hiervan sprake is kan dat belang zwaarder te wegen dan alle andere belangen.
4.7.
De bijzondere curator heeft ter onderbouwing van haar verzoek, en in het kader van deze belangenafweging, aangevoerd dat [kind 1] recht en belang heeft om in een familierechtelijke betrekking te staan tot zijn biologische vader, hetgeen alleen bereikt kan worden indien de door [X] gedane erkenning wordt vernietigd. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij het in het belang van [kind 1] acht dat (door een daaropvolgende erkenning door de man) de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische, en dat zij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de moeder (en [X]) [kind 1] op enig moment zal/zullen inlichten omtrent zijn biologische vader, als de erkenning niet wordt vernietigd. De werkelijke afstamming van [kind 1] wordt tot op heden voor hem en de buitenwereld verborgen gehouden. Hoe langer deze situatie voortduurt, hoe moeilijker het zal zijn [kind 1] alsnog op de hoogte te stellen van zijn afkomst, aldus de bijzondere curator.
4.8.
Ook de Raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het in het belang van [kind 1] is dat hij zo snel mogelijk voorgelicht wordt omtrent zijn werkelijke afstamming. Het is van belang voor de persoons- en identiteitsontwikkeling dat een kind weet waar hij vandaan komt. Er is in deze zaak sprake van een biologische vader die het kind graag wil erkennen en ook een rol in zijn leven wil spelen. Hoe langer met de voorlichting wordt gewacht, hoe groter het risico is dat een vertrouwensbreuk bij [kind 1] zal plaatsvinden ten opzichte van de moeder (en [X]), aldus de Raad.
4.9.
De man heeft uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij (thans) een rol in het leven van [kind 1] wil spelen. Voor zover voor de beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning relevant zou zijn dat de man tot nog toe deze rol niet, althans onvoldoende heeft vervuld, zoals door de moeder betoogd, heeft de man daartoe naar het oordeel van het hof ter zitting in hoger beroep een afdoende verklaring gegeven.
4.10.
Het hof acht in dit geval voorts – mede in het licht van de vraag of zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat niet eerder over het verzoek dient te worden beslist totdat [kind 1] zich zelf een weloverwogen oordeel kan vormen- het volgende van belang. De moeder en [X] hebben ter zitting van het hof verklaard dat zij [kind 1] omtrent zijn werkelijke afstamming te zijner tijd willen en zullen voorlichten. Zij hebben daartoe verklaard onder meer bij het consultatiebureau advies te hebben ingewonnen en aldus begrepen dat van belang is dat zijn leven stabiel blijft. Laatstgenoemde komt wellicht in het gedrang indien de statusvoorlichting in een te vroeg stadium komt. De moeder en [X] concluderen hieruit dat [kind 1] wel statusvoorlichting dient te krijgen, maar daar kan nu nog beter even mee gewacht worden; bijvoorbeeld tot hij vragen gaat stellen, aldus de moeder en [X].
Het hof stelt vast dat de moeder en [X] zich kennelijk bewust zijn van het feit dat statusvoorlichting aan [kind 1] nodig zal zijn en dat zij zich hieromtrent hebben laten adviseren, maar het is er evenwel niet van overtuigd geraakt dat zij dat uit eigener beweging –indien de door [X] gedane erkenning niet zal worden vernietigd- binnen een in het belang van [kind 1] aanvaardbare termijn zullen doen.
Zoals ook door de bijzondere curator naar voren is gebracht, is hun handelswijze er vooralsnog op gericht te doen voorkomen dat [X] de (biologische) ouder van [kind 1] is. Daarbij acht het hof het tevens van belang dat de moeder, nadat zij -zoals uit de stukken voldoende is vast komen te staan- op de hoogte was van het feit dat de man [kind 1] wilde erkennen, alsnog aan [X] vervangende toestemming tot die erkenning heeft verleend. De door de moeder en [X] ter zake gegeven toelichting ter zitting in hoger beroep, te weten dat zij niet eerder in de gelegenheid waren samen naar de burgerlijke stand te gaan om [kind 1] te erkennen en dat zij thans een gezamenlijk naambordje wilden maken, overtuigt niet dat van een dusdanige wetenschap geen sprake was. Dit geldt te meer nu [X] wel (al veel) eerder tot erkenning van hun beider dochter [Z] is overgegaan. Dat de moeder de door de man geschreven brieven, toegestuurde cadeaus en enkele memorabilia bewaart om [kind 1] op een later tijdstip voor te lichten, maakt dat evenmin anders. Zoals door de Raad en de bijzondere curator terecht is gesteld, is het van belang dat [kind 1] zo snel mogelijk omtrent zijn werkelijke afstamming wordt voorgelicht, niet alleen omdat het voor zijn persoonlijke ontwikkeling van belang is te weten van wie hij afstamt, maar ook omdat het risico dat [kind 1] zijn vertrouwen in de moeder en [X] (ten dele) verliest, steeds groter wordt naarmate er meer tijd verstrijkt voordat deze voorlichting over zijn afstamming wordt gedaan. In verband met de opmerking van [X], ter zitting van het hof, om te wachten met de voorlichting totdat [kind 1] vragen gaat stellen wijst het hof erop dat het initiatief om [kind 1] omtrent zijn afstamming voor te lichten bij de moeder en [X] dient te liggen, en niet bij [kind 1] gelaten dient te worden,
4.11.
Zoals hiervoor overwogen, kan een belang van [kind 1] er echter ook in zijn gelegen dat er, bij toewijzing, mogelijk risico's zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Indien hiervan sprake is kan dat belang zwaarder te wegen dan alle andere belangen.
Het hof acht echter niet aannemelijk geworden dat [kind 1] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd indien de erkenning wordt vernietigd. Deze vernietiging, die een verandering in de juridische status van [kind 1] teweeg brengt, zal niet zozeer een effect hebben in zijn sociaalpsychologische of emotionele ontwikkeling. De door de moeder en [X] aangevoerde bezwaren zien meer op de statusvoorlichting die de eventueel daarop volgende erkenning door de man met zich zal brengen. Voor zover in het kader van de beoordeling van de vernietiging van de erkenning van belang, wordt het, zoals hiervoor overwogen, juist in het belang van [kind 1] geacht indien die statusvoorlichting op niet al te lange termijn zal plaatsvinden. Het hof wijst er overigens op dat, om de (huidige) opvoedings-en gezinssituatie van [kind 1] vast te leggen, het niet noodzakelijk is dat [X] als erkenner van [kind 1] geregistreerd staat; de wet kent in dat verband immers ook de mogelijkheid van gezamenlijk gezag van de moeder tezamen met een ander dan de ouder.
Niet gebleken is dat de belangen van de moeder, zoals haar belang bij een ongestoorde relatie met [kind 1], geschaad zouden worden door de vernietiging en dat de stabiliteit in het gezin van moeder en [X] bedreigd zou worden.
4.12.
Nu evenmin aannemelijk is geworden dat [kind 1] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd indien de erkenning wordt vernietigd, zal het hof, indachtig het uitgangspunt dat zoveel als mogelijk dient te worden aangesloten bij de biologische werkelijkheid, in het belang van [kind 1] het verzoek van de bijzondere curator toewijzen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
In het hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01:
4.13.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:206 BW wordt, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. [X] is daarmee nooit de juridische ouder van [kind 1] geweest. Onder deze omstandigheden heeft de man vooralsnog geen belang bij beoordeling van zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. Zijn verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
Het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning
4.14.
Nu de erkenning van [X] geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad, komt het hof toe aan de beoordeling van het verzoek van de man om hem -bij gebreke van toestemming door de moeder- vervangende toestemming te verlenen om [kind 1] te erkennen.
4.15.
De man heeft niet de Nederlandse nationaliteit. In de registers van de burgerlijke stand staat zijn nationaliteit geregistreerd als onbekend. De man stelt zelf dat hij de Iraakse nationaliteit bezit, maar dat wordt door de moeder betwist. Op grond van dezelfde redenering als hiervoor onder 4.3 ten aanzien van de erkenning door [X] is overwogen, is voor wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor erkenning van [kind 1] Nederlands recht van toepassing.
4.16.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan -kort gezegd- de toestemming van de moeder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
4.17.
Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [kind 1]. Verder dient tot uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij, en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet echter worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Van schade aan het belang van het kind is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning reële risico's zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Erkenning zou ertoe moeten leiden dat de moeder daardoor in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is. Het enkele feit dat [kind 1] (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn gezinsleven met de moeder, voor zover al aannemelijk geworden, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn belangen. Voor zover de moeder heeft verklaard dat zij en [X] [kind 1] op dit moment nog niet omtrent zijn afstamming willen voorlichten, omdat hij nu sinds oktober 2014 naar school gaat, wegens onder gemiddelde prestaties ondersteuning tot groep drie zal krijgen en zijn leven nu net (na de geboorte van zijn zusje en de eerste schoolgang) weer stabiel is, is dat evenmin voldoende om aan te nemen dat er sprake is van dergelijke reële risico's. Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat een kind van de leeftijd van [kind 1] voldoende veerkrachtig is om een dergelijke statusvoorlichting emotioneel aan te kunnen, en dat hij geen aanleiding ziet te veronderstellen dat de moeder of [X] dat niet aan zouden kunnen. Ook dat is door de moeder en [X] onvoldoende betwist. De bijzondere curator heeft voorts aangegeven dat de man veel respect toont voor het gezinsleven van de moeder en [X], en, zoals het hof eveneens ter zitting in hoger beroep heeft geconstateerd, maakt hij daarin een oprechte indruk. Het hof overweegt voorts dat, voor zover de moeder en [X] zelf niet voldoende in staat zijn de erkenning een plaats in het gezinsleven en daarmee dat van [kind 1] te geven, zij daarvoor indien wenselijk deskundige hulp kunnen inschakelen, al dan niet via de Raad in het kader van de hierna aan hem te geven opdracht.
4.18.
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind 1] schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [kind 1] in het gedrang komt. Voorts weegt het belang van [kind 1] en de man bij een erkenning van hun relatie in rechte als een familierechtelijke betrekking, zwaarder dan het belang van de moeder bij niet-erkenning. Het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1] zal daarom worden toegewezen.
Verzoek tot het vaststellen van een omgangs(- en informatie)regeling
4.19.
Nu de man door de erkenning het juridisch ouderschap verkrijgt, is hij ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [kind 1]. Overigens is op dit verzoek, ingevolge het bepaalde in artikel 10:99 BW eveneens Nederlands recht van toepassing.
Uitgangspunt van de wet is dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder dit recht uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, te weten dat:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.20.
Het hof overweegt dat [kind 1] nog niet op de hoogte is van het bestaan van de man, laat staan dat hij weet dat niet [X], maar de man zijn biologische vader is. Voordat het hof een beslissing neemt over een eventuele omgangsregeling, zal het de moeder (en [X]) in de gelegenheid stellen [kind 1] de benodigde statusvoorlichting te geven. Zoals door de Raad ook aangegeven, is het in het belang van [kind 1] dat daarmee zo snel mogelijk een aanvang wordt gemaakt. Daarnaast zal het hof, nu het zich daarover onvoldoende geïnformeerd acht, een onderzoek door de Raad gelasten naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling, en geeft daarbij in overweging dat de Raad in dat verband de moeder en [X] eveneens kan adviseren op welke wijze zij [kind 1] het beste kunnen inlichten over zijn afstamming. Het hof zal de Raad gelasten onderzoek te doen aan de hand van de volgende vragen:
-is er sprake van feiten en/of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind 1] of dat omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind 1]?
-indien zich geen ontzeggingsgronden voordoen: welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen [kind 1] en de man?
-zijn er factoren die de omgang belemmeren? Zo ja, welke?
-hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
-hoe dient de omgang in het belang van [kind 1] vorm gegeven te worden?
-leidt het raadsonderzoek nog tot bevindingen die verder bij de beoordeling van het verzoek tot omgang van de man van belang kunnen zijn?
4.21.
Gelet op het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing met betrekking tot het verzoek van de man een omgangsregeling tussen hem en [kind 1] te bepalen, aanhouden, in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek. Nu de beslissing omtrent een informatieregeling daarmee zodanig verband houdt, zal het hof ook die beslissing aanhouden. Voorts zal het hof een nadere zittingsdatum bepalen als hierna te melden.
4.22.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.163.562/01 (de bijzondere curator):
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek toe en vernietigt de door [X] op 12 mei 2014 gedane erkenning van [kind 1] (voorheen: [-]), geboren op [geboortedatum] te Haarlem;
in de zaak met zaaknummer 200.161.605/01 (de man):
verklaart de man niet-ontvankelijk in hoger beroep voor zover dit betreft het verzoek het door de bijzondere curator gedane verzoek tot vernietiging van de erkenning door [X] alsnog toe te wijzen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
(afwijzing vernietigingen pas bij eindbeschikking)
verleent [appellant] toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek om [kind 1] (voorheen: [-]), geboren op [geboortedatum] te Haarlem te erkennen en gelast de inschrijving daarvan in het register van geboorten van de gemeente Haarlem;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem, onderzoek te verrichten zoals onder 4.20 omschreven;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op
29 oktober 2015 te 10.30 uur;
verzoekt de Raad het hof uiterlijk drie weken voor die datum schriftelijk te informeren omtrent de uitkomsten van het onderzoek, onder verstrekking van een afschrift daarvan aan partijen;
verzoekt partijen het hof binnen twee weken na heden schriftelijk te informeren indien zij op die datum verhinderd zijn, in welk geval een nieuwe zittingsdatum zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in beide zaken:
draagt de griffier -op grond van artikel 1:20 e lid 1 Burgerlijk Wetboek- op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen beroep in cassatie is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Haarlem.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. M.J. Leijdekker en mr. J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.