ECLI:NL:GHAMS:2015:1592
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsverhouding tussen werknemer en werkgever in het kader van een managementovereenkomst
In deze zaak gaat het om de vraag of [appellant sub 1] arbeid verrichtte op basis van een arbeidsovereenkomst of een managementovereenkomst met Dillenburg Management B.V. (DM), waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder was. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter in Alkmaar, waarin de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen BK Group International B.V. (BKGI) en DM niet als een arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft de subsidiaire vordering van [appellanten] toegewezen tot een bedrag van € 52.749,99, maar de overige vorderingen afgewezen.
De feiten zijn als volgt: [appellant sub 1] heeft vanaf 1 juli 2013 managementwerkzaamheden verricht voor BKGI en ontving hiervoor een managementvergoeding. BKGI beëindigde de overeenkomst per 1 december 2014. [appellanten] vorderden in kort geding een voorlopige voorziening, waarbij zij stelden dat de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moest worden beschouwd en dat BKGI deze niet rechtsgeldig had kunnen beëindigen. BKGI betwistte dit en concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.
Het hof heeft de grieven van [appellanten] verworpen en geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. De omstandigheden wezen erop dat partijen een managementovereenkomst beoogden, waarbij [appellant sub 1] zijn werkzaamheden via DM factureerde. Het hof concludeerde dat er geen gezagsverhouding bestond tussen [appellant sub 1] en BKGI, en dat de overeenkomst te allen tijde opzegbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep.