Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1betoogt TSAP dat de kantonrechter de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, van [Y] ten onrechte niet buiten beschouwing heeft gelaten. TSAP voert hiertoe aan, samengevat, dat de kantonrechter zonder goede reden en zonder goede motivering heeft toegestaan dat de genoemde conclusie op een latere dan de daarvoor aanvankelijk aangewezen roldatum is ingediend. De grief miskent dat de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 133, eerste lid, Rv bevoegd was de termijn voor het indienen van de genoemde conclusie vast te stellen. Deze bevoegdheid heeft mede ingesloten de bevoegdheid tot verlenging van de daartoe aanvankelijk vastgestelde termijn. Dat de kantonrechter de desbetreffende bevoegdheid heeft uitgeoefend op een wijze die strijdig is met de eisen van een goede procesorde of met de wet, zoals TSAP kennelijk meent, is door TSAP niet afdoende toegelicht en volgt, in ieder geval, niet uit hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd. Het volgt evenmin uit het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken zoals destijds geldend, waarop TSAP zich beroept, mede in aanmerking genomen de rechterlijke vrijheid tot afwijking van het daarin overigens bepaalde, waarin artikel 1.14 van dat Landelijk procesreglement voorziet. De grief faalt dus.
grief 2komt TSAP op tegen het oordeel van de kantonrechter erop neerkomend dat zij naast de openstaande adv-uren en vakantiedagen, aan [Y] tevens het loon over het tijdvak van 17 mei 2010 tot 1 juli 2010 dient te betalen. TSAP doet hiertoe een beroep op de onder 3.3 en 3.4 genoemde vaststellingsovereenkomst tussen partijen, in het bijzonder op de omstandigheid dat artikel 2 daarvan bepaalt dat [Y] tot 1 juli 2010 zou worden ‘vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden’ zonder dat in dit verband tevens de doorbetaling van loon wordt genoemd. De grief miskent (i) dat de vaststellingsovereenkomst tot doel had de arbeidsovereenkomst te doen eindigen per 1 juli 2010 en dat de verplichtingen van partijen uit de arbeidsovereenkomst dus tot die datum bleven bestaan behoudens voor zover daarvan bij de vaststellingsovereenkomst was afgeweken, (ii) dat laatstgenoemde overeenkomst op het punt van het verrichten van de bedongen arbeid door [Y] wél, namelijk de vrijstellingsbepaling, en op het punt van de verplichting tot betaling van loon door TSAP níet een afwijkend beding bevat, en (iii) dat de vaststellingsovereenkomst in een van haar inleidende overwegingen uitdrukkelijk vermeldt dat ‘het einde van de dienstbetrekking niet aan [ [Y] ] te verwijten valt’ en dat [Y] ‘zich gedurende het dienstverband te allen tijde en met veel energie en inzet [heeft] ingespannen voor [TSAP]’. Onder deze omstandigheden mochten partijen noch aan de overeengekomen vrijstelling van [Y] van arbeid, noch aan het verder in de vaststellingsovereenkomst bepaalde, noch aan het ontbreken daarin van een beding dat TSAP tot doorbetaling van loon verplichtte, over en weer redelijkerwijs de zin toekennen en te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar verwachten dat TSAP níet gehouden zou zijn [Y] het loon te betalen tot aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2010. Om dezelfde redenen heeft ook het kwijtingsbeding in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst, waarop TSAP zich nog beroept, TSAP niet van de desbetreffende verplichting bevrijd. De grief slaagt dus net zo min als de vorige.
grief 3betoogt TSAP, samengevat, dat [Y] geen recht heeft op betaling van een toeslag over gewerkte overuren van 50% van het basisuurloon, in welke toeslag artikel 45 van de cao voorziet, dat de kantonrechter ten onrechte anders heeft geoordeeld en dat TSAP het onder 3.4 genoemde bedrag van € 1.474,14 bruto niet aan [Y] verschuldigd was, aangezien de toekenning van dat bedrag stoelde op de onjuiste veronderstelling dat [Y] wel recht had op de genoemde overwerktoeslag. De grief slaagt. Weliswaar is de toepasselijkheid van de cao bij de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk overeengekomen, maar uit het onder 3.2 aangehaalde artikel 3 van de cao in samenhang met het feit dat [Y] bij TSAP als officemanager werkzaam was en dus geen beveiligingswerkzaamheden verrichtte, volgt dat het bepaalde in artikel 45 van de cao niet op [Y] van toepassing was. Dat partijen nochtans de toepasselijkheid van dat artikel of van een overwerktoeslag zoals daarin bepaald zijn overeengekomen of dat [Y] hierop onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht vertrouwen, blijkt uit niets. De vermelding van het bedrag van die toeslag als ‘bruto incidenteel loon’ in de opgemaakte eindafrekening en de eenzijdige mededeling van [Y] in een e-mailbericht van 10 december 2009 aan TSAP dat zij aanspraak wilde maken op de overwerktoeslag van artikel 45 van de cao, zijn daartoe onvoldoende. Omstandigheden die een andere gevolgtrekking wettigen, ontbreken. Bij dit laatste is mede van belang dat, anders dan [Y] kennelijk meent, het bepaalde in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst dat bij het opmaken van de eindafrekening dienden te worden meegenomen ‘de eventueel openstaande (…) overuren en (overige) toepasselijke toeslagen’, niet meebrengt dat TSAP daadwerkelijk bedragen wegens overwerktoeslagen aan [Y] verschuldigd was. De stelling van [Y] dat uit correspondentie tussen de advocaten blijkt dat de aangehaalde bepaling op haar verzoek in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, kan haar niet baten, aangezien uit die stelling, indien juist, niet iets anders volgt dan hiervoor overwogen.