ECLI:NL:GHAMS:2015:1846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
200.153.755-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding na cessie van vordering aan derde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 20 juni 2014. De appellanten, [X] Beheer B.V. en de erven van [appellant 2], zijn in hoger beroep gekomen van een uitspraak waarin de voorzieningenrechter een vordering van de geïntimeerde, Van Oranje Amsterdam B.V., heeft toegewezen. De vordering betrof een betaling van € 90.000, waarbij de voorzieningenrechter uiteindelijk een bedrag van € 88.611 heeft toegewezen. De appellanten hebben in hun hoger beroep aangevoerd dat de vordering van de geïntimeerde inmiddels is gecedeerd aan een derde partij, [Y] Loodgieters B.V., en dat de geïntimeerde geen belang meer heeft bij de vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie is erkend door de geïntimeerde en dat er geen overeenkomst is dat de geïntimeerde de vordering namens de derde partij zal incasseren. Hierdoor concludeert het hof dat de geïntimeerde niet langer gerechtigd is tot de vordering en dat er geen kans is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Het hof vernietigt daarom het bestreden vonnis en verklaart de geïntimeerde niet-ontvankelijk in haar vordering. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.153.755/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/564309/KG ZA 14-558
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2015 (bij vervroeging)
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
2. de erven van
[appellant 2],
die laatstelijk gewoond heeft te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E.J. Bink te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN ORANJE AMSTERDAM B.V.(voorheen geheten
VAN ORANJE ZAANDAM B.V.),
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Türkkol te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en VOZ genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 17 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer in kort geding gewezen tussen VOZ als eiseres en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellanten], met producties;
- antwoordakte van VOZ.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van VOZ alsnog zal afwijzen, met veroordeling van VOZ in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
VOZ heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis een aantal feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen de vaststelling onder 2.13 is een onderdeel van grief 3 gericht. Voor het overige zijn deze feiten niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
Bij dagvaarding van 16 mei 2014 heeft VOZ in kort geding de betaling van [appellanten] gevorderd van een bedrag van € 90.000,=. Na verweer van [appellanten] heeft de voorzieningenrechter de vordering toegewezen tot een bedrag van € 88.611,=, het meer of anders gevorderde afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
In hun na de memorie van antwoord genomen akte van 24 februari 2015 hebben [appellanten] gesteld dat VOZ haar vorderingen op hen, waaronder de rechten uit het bestreden vonnis, bij notariële akte van 4 augustus 2014 heeft gecedeerd aan [Y] Loodgieters B.V. te [vestigingsplaats 2] (verder: [Y]), alsmede dat de cessie hun op 23 februari 2015 is meegedeeld. [appellanten] hebben de akte van cessie als productie 18 overgelegd. VOZ heeft de cessie in haar antwoordakte erkend.
3.3.
Op grond van de cessie is VOZ niet langer tot de onderhavige vordering gerechtigd en heeft zij geen eigen belang (meer) bij de door haar in dit kort geding gevraagde voorlopige voorziening. Omdat bovendien niet is gesteld of aannemelijk geworden dat VOZ en [Y] zijn overeengekomen dat VOZ de vordering namens [Y] zal incasseren ([appellanten] wijzen er terecht op dat de akte van cessie van het ingestelde hoger beroep geen melding maakt), concludeert het hof dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter de onderhavige geldvordering van VOZ zal toewijzen. Dit betekent dat het bestreden vonnis, wat er zij van de grieven, moet worden vernietigd en dat VOZ bij gebrek aan belang alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
3.4.
VOZ zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
verklaart VOZ niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt VOZ in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] gevallen en begroot op € 1.892,= voor verschotten en € 816,= voor salaris van de advocaat;
veroordeelt VOZ in de kosten van het appel, aan de zijde van [appellanten] gevallen en tot op heden begroot op € 1.993,80 voor verschotten en € 894,= voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 131,= voor nasalaris en te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en met de kosten van de betekeningsexploten ingeval betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, alles te vermeerderen met de wettelijke rente, indien binnen twee dagen na betekening van dit arrest geen betaling heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.J.M. Smit en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.