In deze zaak gaat het om de verplichting van de werkgever, Brockstar International Services, tot het afdragen van pensioenpremies aan de Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) en andere betrokken stichtingen. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin Brockstar c.s. (de vennootschap onder firma en de vennoten) zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.238,74, dat betrekking heeft op pensioenpremies en andere premies die door de stichtingen zijn gevorderd. De stichtingen hebben in het tijdvak van 19 september 2005 tot en met 1 juli 2011 facturen aan Brockstar gestuurd, waarvan het grootste deel bestond uit voorschotfacturen. De stichtingen hebben bij dagvaarding van 6 oktober 2011 gevorderd dat Brockstar c.s. worden veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Het hof heeft vastgesteld dat Brockstar in beginsel verplicht was tot betaling van de gevorderde premies en dat de stichtingen de juiste premiegrondslagen en percentages hebben toegepast. Het hof heeft geoordeeld dat Brockstar c.s. niet voldoende hebben betwist dat zij de premies verschuldigd zijn en dat de verplichting tot betaling van de voorschotfacturen is blijven bestaan. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en Brockstar c.s. veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.