ECLI:NL:GHAMS:2015:1939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.167.280-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis inzake dwangakkoord in faillissementsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, bestaande uit een maatschap en haar maten, waren in eerste aanleg bevolen om in te stemmen met een door de geïntimeerden aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). De appellanten hebben het vonnis van de rechtbank bestreden en verzocht om vernietiging van dit vonnis. Tijdens de zitting op 12 mei 2015 hebben de appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij betoogden dat het schikkingsvoorstel niet goed gedocumenteerd was en dat het aanbod van de geïntimeerden niet het uiterste was waartoe zij in staat waren. De geïntimeerden, die bijgestaan werden door een schuldhulpverlener en hun advocaat, hebben het tegendeel betoogd en gesteld dat hun aanbod wel degelijk het uiterste was.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelde dat de appellanten in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Het hof concludeerde dat niet voldoende was aangetoond dat het aanbod van de geïntimeerden het uiterste was waartoe zij financieel in staat waren. De omstandigheid dat andere schuldeisers wel akkoord waren gegaan met de regeling, was niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de geïntimeerden tot dwangakkoord afgewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.167.280/01
rekestnummer rechtbank : C/15/22368
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2015
in de zaak van

1.de maatschap [appellante sub 1] ,

gevestigd te [woonplaats] , en de maten,
2. [appellant sub 2]wonend te [woonplaats] ,
3. [appellant sub 3]wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] , en
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. B. Bijlsma te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] . Geïntimeerden worden gezamenlijk [geïntimeerden] dan wel ieder afzonderlijk [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] genoemd.
[appellanten] is bij op 31 maart 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 maart 2015, waarbij [appellanten] is bevolen in te stemmen met een door [geïntimeerden] aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van het hof van 12 mei 2015. Bij die behandeling zijn namens [appellanten] verschenen [appellant sub 3] en [echtgenote] van [appellant sub 3] , bijgestaan door mr. J. van de Peppel, advocaat te Rotterdam, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts zijn [geïntimeerden] verschenen, bijgestaan door [A.W.] , schuldhulpverlener van Intova te Almere en mr. Bijlsma voornoemd, die het verweer heeft toegelicht aan de hand van een aan het hof overgelegd verweerschrift.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [appellanten] op 1en 4 mei 2015 overgelegde brieven. [geïntimeerden] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellanten] heeft in het beroepschrift het hof verzocht het vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van [geïntimeerden] alsnog af te wijzen. Daartoe hebben zij - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. [appellanten] betwist dat het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Zij stelt daartoe dat het - uit oktober 2013 daterende - IMK-rapport, waarop het voorstel is gebaseerd, is achterhaald. Zo blijken de omzetprognoses voor 2013 en 2014 niet te zijn gehaald. Ook weigeren [geïntimeerden] inzage te geven in de cijfers over het eerste kwartaal van 2015. Voorts stelt [appellanten] dat het niet aannemelijk is dat het aanbod het uiterste is waartoe [geïntimeerden] in staat zullen zijn. Hiertoe voert zij aan dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat stukken over arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde 2] en de spaarcapaciteit van [geïntimeerde 1] ontbreken. Ook laten [geïntimeerden] na inzicht te geven in de waarde van de activa van de onderneming. In dit verband ontbreken er, zo stelt [appellanten] , stukken over de waardebepaling van de te gelde te maken zaken, zoals het eigen huis, de bedrijfsinventaris, de bedrijfsvoorraad, de auto (‘s) en mogelijke goodwill. Voorts stelt [appellanten] dat [geïntimeerden] niet te goeder trouw zijn geweest bij het aangaan en het laten ontstaan van hun schulden. Zo hebben [geïntimeerden] , ondanks een met hen getroffen regeling, diverse malen de huurtermijnen uit 2013 onbetaald gelaten. Ook betalen zij hun huur niet op tijd. Door niet te voldoen aan hun verplichtingen heeft er een huurschuld van € 13.142,96 kunnen ontstaan. Gezien een en ander meent [appellanten] zich op het standpunt dat zij in redelijkheid tot weigering met instemming van de schuldregeling heeft kunnen komen.
2.2
[geïntimeerden] hebben in hun verweerschrift, samengevat weergegeven, het volgende betoogd. Het IMK-rapport is goed en betrouwbaar opgesteld. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de gemeente Zaanstad op basis van dat rapport de opschortende werking van het verstrekte krediet opnieuw, thans tot 1 augustus 2015, heeft verlengd. Voorts voeren [geïntimeerden] aan dat de behaalde resultaten over 2013 en 2014 minder dan 5% afwijken van de omzetprognoses en dat daar tegenover staat dat er op de (loon)kosten wordt bespaard, omdat alle familieleden meehelpen in de zaak. Hierdoor is de slagerij levensvatbaar. [geïntimeerden] zijn thans in staat om aan hun lopende (huur)verplichtingen te voldoen en in hun levensonderhoud te voorzien. Zij stellen dat hetgeen wordt aangeboden het uiterste is waartoe zij in staat zijn. [geïntimeerden] menen dat zij juist - door het aanbieden van een akkoord aan alle schuldeisers - het uiterste doen om aan hun verplichtingen te voldoen. Zij wijzen er op dat alle overige schuldeisers wel akkoord zijn gegaan met de aangeboden schuldregeling. [geïntimeerden] voeren nog aan dat eventuele (onderhandse) verkoop van hun huis niets zal opleveren voor de schuldeisers nu sprake is van een onderwaarde en dat de bedrijfsinventaris aan de bank is verpand. Verder vragen [geïntimeerden] zich af of - in het geval de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing wordt verklaard - zij een passende baan zullen vinden, waarmee zij dezelfde inkomsten zullen kunnen genereren als thans het geval is. Ten slotte stellen [geïntimeerden] dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden.
2.3
Bij de beoordeling van het verzoek tot dwangakkoord stelt het hof voorop dat dit verzoek slechts kan worden toegewezen indien [appellanten] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat [appellanten] heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [geïntimeerden] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldeiser aangeboden akkoord (vgl. HR 12 augustus 2005, LJN AT7799). Daarom is het van belang dat de schuldenaar het hof van volledige en goed gedocumenteerde informatie voorziet wanneer de schuldenaar zich op het standpunt stelt dat in zijn of haar geval van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Voorts dient voldoende duidelijk te zijn gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht.
2.4
[appellanten] is de enige schuldeiser die de aangeboden schuldregeling heeft geweigerd. De vordering van [appellanten] bedraagt thans € 13.142,96, hetgeen ongeveer 8,34 % behelst van de totale schuldenlast.
2.5.
Bij de beoordeling van de vraag of [appellanten] in redelijkheid tot weigering heeft kunnen komen, moet allereerst worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat [appellanten] een betaling van 1.708,58, zijnde ongeveer 13 % van haar vordering betaald zal krijgen.
2.6
Anders dan [geïntimeerden] hebben betoogd, is onvoldoende gebleken dat het gedane aanbod het uiterste is waartoe [geïntimeerden] in staat moeten worden geacht. Zo valt allerminst uit te sluiten dat [geïntimeerden] meer opbrengsten voor de schuldeisers zullen kunnen verwerven indien zij worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Allereerst acht het hof het niet onaannemelijk dat [geïntimeerde 1] - als ervaren slager - in loondienst zal kunnen treden en, in volle diensttijd, inkomsten zal kunnen vergaren. Met betrekking tot [geïntimeerde 2] stelt het hof vast dat geen medische verklaring is overgelegd waaruit blijkt dat zij - zoals [geïntimeerden] stellen - voor 50 % arbeidsongeschikt is, zodat niet kan worden uitgesloten dat zij voor een groter percentage geacht zal worden te kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en uit dien hoofde dienovereenkomstige inkomsten zal kunnen genereren ten behoeve van de schuldeisers. Aan de stelling dat liquidatie van de onderneming niets zal opleveren voor de schuldeisers moet worden voorbijgegaan, nu [geïntimeerden] geen stukken hebben overgelegd waaruit de juistheid van deze stelling blijkt. Zo is onduidelijk gebleven wat de waarde is van de bedrijfsmiddelen, welke zaken nu precies aan de bank zijn verpand en wat de waarde is van de goodwill in geval de onderneming wordt overgedragen. Al met al is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het gedane aanbod het uiterste is waartoe [geïntimeerden] financieel in staat moeten worden geacht.
2.7
Gelet op het overwogene onder 2.5 en 2.6 is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat [appellanten] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De omstandigheid dat de overige schuldeisers hebben ingestemd met de hen aangeboden schuldregeling is onvoldoende om tot een ander oordeel te geraken. Dit leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat het hof het verzoek als bedoeld in artikel 287a Fw zal afwijzen. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechtbank teneinde op het verzoek tot toelating tot de schuldsanering (welk verzoek, zo hebben partijen ter zitting meegedeeld, in eerste aanleg (subsidiair) voorlag) te kunnen beslissen.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek om [appellanten] te bevelen in te stemmen met de door [geïntimeerden] aangeboden schuldregeling af,
- verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Holland om te beslissen op het verzoek van [geïntimeerden] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, M.A. Goslings en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.