Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 5 in principaal beroepzien op het oordeel van de kantonrechter dat het [geïntimeerde] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Volgens [appellant] is de kantonrechter ten onrechte tot dat oordeel gekomen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
de functie heeft van commercieel coördinator en het hier dus niet gaat om “inkoop” ”; [B] is, aldus [appellant], verantwoordelijk voor de totale omzet van Multi Electro en het in goede banen leiden ervan (memorie van grieven sub 30). Om te beginnen stelt het hof vast dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] niet enkel inkoopwerkzaamheden betroffen: blijkens de bij het UWV ingediende ontslagaanvraag behorende bijlage 5 verrichtte [geïntimeerde] werkzaamheden op het gebied van magazijnadministratie, inkoop, planning/werkvoorbereiding en financiële administratie. Voorst stelt het hof vast dat [appellant] niet heeft gereageerd op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde productie H, waarin [B] zijn werkzaamheden bij Multi Electro als volgt weergeeft: “
De markt analyseren en omzetten in kansen; contracten en afspraken met leveranciers afhandelen; bepalen van het assortiment en pricing; korte en langetermijn visie; verandwoordelijk voor de omzet”. Mogelijk betreft deze omschrijving niet op alle punten de vroegere werkzaamheden van [geïntimeerde], maar een deel daarvan - zoals in ieder geval het element “
afspraken met leveranciers afhandelen” - lijkt toch wel degelijk te zien op die werkzaamheden. Nu [appellant], behoudens voornoemde vage aanduiding, heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over de precieze werkzaamheden van [B], moet het ervoor worden gehouden dat deze inderdaad werkzaamheden van [geïntimeerde] heeft overgenomen. Aldus heeft een kort na de beëindiging van het dienstverband met [geïntimeerde] aangenomen werknemer werk van [geïntimeerde] overgenomen, hetgeen ten minste toelichting vereist, welke evenwel ontbreekt.
geen behoefte was aan een verkoper erbij”(zie memorie van grieven sub 14, 18 en 29), maar heeft op geen enkel wijze gereageerd op voornoemde productie. Evenmin heeft [appellant] gereageerd op de, met productie G bij memorie antwoord onderbouwde, stelling van [geïntimeerde] dat per 9 augustus 2010 daadwerkelijk een nieuwe verkoper is aangesteld (ten pleidooi is een betere print van genoemde productie overgelegd). Het hof gaat dan ook van bedoelde aanstelling uit. Vaststaat dat Multi Electro zelfs niet de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat [geïntimeerde] - die in ieder geval de producten van Multi Electro kende en onbestreden heeft aangevoerd dat zij bij afwezigheid van [appellant] klanten in de showroom op het hoofdkantoor te woord stond en in dat verband ook wel verkoophandelingen verrichtte - de bewuste positie (al dan niet op proef) zou gaan bekleden.
grief 1 in incidenteel beroepzien beide op de door de kantonrechter toegekende schadevergoeding ad € 26.970,55 bruto (zijnde het door [geïntimeerde] berekende bedrag, benodigd om gedurende drie jaar haar WW-uitkering aan te vullen tot 100% van haar laatstelijk verdiende salaris): volgens [appellant] is dat bedrag te hoog, volgens [geïntimeerde] te laag. Het hof overweegt als volgt.
grief 2 in incidenteel beroepzien beide op de wettelijke verhoging over het (toegewezen) bedrag aan dertiende maand: volgens [appellant] had de kantonrechter in het geheel geen wettelijke verhoging mogen toekennen, volgens [geïntimeerde] had de kantonrechter die verhoging op 50% moeten stellen. Grief 7 in principaal beroep klaagt voorts, in het kielzog van de klacht over de toekenning van wettelijke verhoging, over de toegewezen wettelijke rente. In de toelichting op laatstgenoemde grief stelt [appellant] dat de wettelijke verhoging niet verschuldigd is, omdat de “verlate” betaling niet aan Multi Electro toe te rekenen zou zijn. Dat betoog is onbegrijpelijk: de dertiende maand is te laat betaald, omdat Multi Electro zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat deze geen vaste looncomponent was; uiteindelijk heeft zij dat standpunt verlaten: zie ook de conclusie van antwoord sub 20. Toekenning van een wettelijke verhoging (en wettelijke rente) is in een dergelijke situatie zonder meer aangewezen. De grief van [appellant] faalt dus. Hetzelfde geldt voor de desbetreffende grief van [geïntimeerde]: het hof ziet in de door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding het percentage van de wettelijke verhoging niet, evenals de kantonrechter, op 25% te stellen.