In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde J.D.A. van Velsen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 280.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 240.000. De belanghebbende had echter ook een verzoek ingediend voor een kostenvergoeding voor de rechtsbijstand die was verleend bij de voorbereiding van het bezwaarschrift, wat door de heffingsambtenaar was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof kwam tot een ander oordeel. Het Hof oordeelde dat de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van het bezwaarschrift ook voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof stelde vast dat de gemachtigde de inhoud van het bezwaarschrift had opgesteld en dat de belanghebbende dit enkel had ondertekend. Hierdoor kwam het Hof tot de conclusie dat de gemaakte kosten voor het bezwaarschrift voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 243. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217,50, inclusief griffierechten.