ECLI:NL:GHAMS:2015:206

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
14/00193
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij beroepsmatige rechtsbijstand in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde J.D.A. van Velsen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 280.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 240.000. De belanghebbende had echter ook een verzoek ingediend voor een kostenvergoeding voor de rechtsbijstand die was verleend bij de voorbereiding van het bezwaarschrift, wat door de heffingsambtenaar was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof kwam tot een ander oordeel. Het Hof oordeelde dat de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van het bezwaarschrift ook voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof stelde vast dat de gemachtigde de inhoud van het bezwaarschrift had opgesteld en dat de belanghebbende dit enkel had ondertekend. Hierdoor kwam het Hof tot de conclusie dat de gemaakte kosten voor het bezwaarschrift voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 243. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217,50, inclusief griffierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00193
22 januari 2015
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: J.D.A. van Velsen (Van Velsen Project Management te Soest)
tegen de uitspraak van 20 maart 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/3995 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2013 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] te [Z] voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 280.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2013 bekendgemaakt.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 8 augustus 2013, de waarde verminderd tot € 240.000 en het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen. Bij afzonderlijke beschikking van 15 augustus 2013 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende alsnog een proceskostenvergoeding toegekend van € 117,50.
1.3.
Tegen de beslissing omtrent de proceskosten in de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door de heffingsambtenaar is gereageerd bij conclusie van dupliek.
1.6.
Op 23 juni 2014 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Dit is in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende op (blijkens de dagtekening) 11 maart 2013 ondertekende machtiging voor de gemachtigde “om voor en namens ondergetekende het bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde van het [in 1.1 genoemde object] op te stellen en het vervolg verder met de gemeente/Rechtbank af te handelen”, alsmede een aan belanghebbende gerichte nota van de gemachtigde van diezelfde datum betreffende “Advies en opstellen bezwaarschrift m.b.t. WOZ-waarde” ad € 242 inclusief BTW.
2.2.
Het bezwaarschrift is ondertekend door belanghebbende. Daarin is onder meer vermeld dat omtrent het horen contact kan worden opgenomen met de gemachtigde en dat belanghebbende deze heeft gemachtigd om ook het verdere verloop van het bezwaarschrift af te handelen. Tevens wordt verzocht om een vergoeding van de gemaakte kosten ad € 242; daarbij is vermeld dat de kosten zijn gemaakt voor “beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het advies en het opstellen van dit bezwaarschrift”.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat voor het indienen van het bezwaarschrift een punt als bedoeld in onderdeel A4 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dient te worden toegekend. Belanghebbende betoogt dat niet hij, maar zijn gemachtigde het bezwaarschrift heeft opgesteld en dat belanghebbende het bezwaarschrift enkel ondertekend heeft. Voorts stelt belanghebbende dat voor wat betreft het gewicht van de zaak de wegingsfactor ‘1’ dient te worden toegekend.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft betwist dat het bezwaarschrift is opgesteld door de gemachtigde van belanghebbende. Op grond daarvan kan geen punt worden toegekend voor het opstellen en indienen van het bezwaarschrift. Uit coulance is vervolgens toch een vergoeding toegekend, aldus de heffingsambtenaar. Voor wat betreft het gewicht van de zaak is daarbij, in de beschikking van 15 augustus 2013, de factor ‘½’ gehanteerd. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat de onderhavige zaak een twijfelgeval is en dat ook een wegingsfactor ‘1’ toegekend zou kunnen worden.
4.3.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld (waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“6. De rechtbank stelt vast dat eiser het bezwaarschrift heeft ondertekend en ingediend. Hieruit volgt dat voor het bezwaarschrift geen vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kan worden toegekend, ook al is dit bezwaarschrift, zoals door de gemachtigde gesteld, door of met zijn hulp opgesteld. Ingevolge artikel 1, onder a, van het Bpb worden immers slechts punten toegekend voor verrichte proceshandelingen. Het behulpzaam zijn bij het opstellen van een bezwaarschrift vormt als zodanig geen proceshandeling. Vergoeding zou slechts mogelijk zijn geweest indien het bezwaarschrift door of mede door J.D.A. van Velsen, in een kenbare hoedanigheid als gemachtigde van eiser, zou zijn ingediend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor het door eiser op eigen naam ingediende bezwaarschrift geen recht bestaat op een vergoeding op grond van het Bpb. De bestreden uitspraak kan daarom, met verbetering van gronden, in stand blijven.”
4.4.
Het Hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt hiertoe als volgt.
4.5.
Kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand komen op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Op grond van onderdeel A4 van de Bijlage bij het Bpb kan – in samenhang met artikel 2, aanhef en onderdeel a, van het Bpb – een punt worden toegekend voor (het opstellen en indienen van) een bezwaarschrift. Hierbij verdient opmerking dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van het bezwaarschrift voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. (vergelijk Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 36.931, ECLI:NL:HR:2002:AE4171, BNB 2002/299 en Hoge Raad 11 december 1996, nr. 31.413, ECLI:NL:HR:1996:AA1772, BNB 1997/57).
4.6.1.
De heffingsambtenaar betwist de stelling van belanghebbende dat het bezwaarschrift weliswaar door hemzelf (belanghebbende) is ondertekend en ingediend, maar volledig is opgesteld door de gemachtigde. De heffingsambtenaar betwist in dit verband niet dat de gemachtigde belanghebbende heeft bijgestaan, maar stelt dat belanghebbende degene is geweest die het bezwaarschrift heeft geschreven. Dat de gemachtigde beëdigd WOZ-taxateur is en regelmatig tegen vergoeding namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over waarderingen op grond van de Wet WOZ, heeft de heffingsambtenaar niet betwist.
4.6.2.
Het Hof is van oordeel dat, gelet op de in onderdeel 2 vermelde gedingstukken, op hetgeen door of namens belanghebbende overigens in de gedingstukken is vermeld en op de geloofwaardige verklaring van de gemachtigde ter zitting, belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de gemachtigde degene is geweest die het bezwaarschrift heeft opgesteld en dat belanghebbende het bezwaarschrift enkel heeft ondertekend en ingediend. De enkele betwisting welke door de heffingsambtenaar daartegenover is gesteld, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.6.1 en 4.6.2. is overwogen en nu voorts moet worden aangenomen dat door de gemachtigde verleende bijstand kan worden aangemerkt als rechtsbijstand in de zin van het Bpb, komt het Hof tot het oordeel dat door de gemachtigde zodanige rechtsbijstand aan belanghebbende is verleend (ook) ter zake van de voorbereiding en opstelling van het bezwaarschrift. Derhalve komen de door belanghebbende gemaakte kosten voor het bezwaarschrift voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking.
4.8.
Mede gelet op de verklaring van de heffingsambtenaar ter zitting zal het Hof deze vergoeding vaststellen met de wegingsfactor ‘1’.
4.9.
Het beroep is gegrond. Gelet op het voorgaande en de Bijlage bij het Bpb kan voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding worden toegekend van € 243.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak op bezwaar vernietigen voorzover deze ziet op de proceskostenvergoeding en de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 243.

5.Kosten

Ook wat betreft de beroeps- en de hogerberoepsprocedure acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
Hiervoor komen eveneens in aanmerking de kosten van de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief op:
5 (1 punt voor het beroepschrift, ½ punt voor de conclusie van repliek in eerste aanleg, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank; 1 punt voor het hogerberoepschrift, ½ punt voor de conclusie van repliek in hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof) x € 487 x ½ (wegingsfactor) = € 1.217,50.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
  • bepaalt het bedrag van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase op € 243;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217,50;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 44 (beroep bij de rechtbank) en € 122 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 166 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier. De beslissing is op 22 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.