ECLI:NL:GHAMS:2015:2146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.157.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake conservatoir beslag op gronden door Provincie Noord-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] REAL ESTATE B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de opheffing van een conservatoir beslag door de Provincie Noord-Holland op gronden te [plaats] heeft geweigerd. Het conservatoir beslag werd gelegd ter zekerheid voor een vordering uit schadevergoeding. [X] heeft in hoger beroep verzocht om opheffing van het beslag, onder de voorwaarde dat een bankgarantie wordt gesteld. De Provincie heeft verweer gevoerd en betoogd dat opheffing van het beslag zou leiden tot tegenstrijdige uitspraken, aangezien zij ook in beroep is tegen een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [X] tot opheffing van het beslag afgewezen, en het hof heeft in deze uitspraak het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de door [X] aangeboden zekerheden onvoldoende waren en dat de vordering tot opheffing van het beslag niet kon slagen. [X] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.157.089/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/570520/ KG ZA 14-1028
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juni 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon PROVINCIE NOORD-HOLLAND,
zetelend te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. Huith te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en de Provincie genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 29 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres en de Provincie als gedaagde.
De dagvaarding bevat de grieven. Ter rolle heeft [X] geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding en daarbij producties in het geding gebracht.
De Provincie heeft daarna een memorie van antwoord, met producties ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 april 2015 doen bepleiten, [X] door haar procesadvocaat en door mr. J.W.A. Meesters, advocaat te Amsterdam, en de Provincie door haar procesadvocaat en door mr. L.M. Engels, advocaat te Den Haag, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De Provincie heeft bij brief van 31 maart 2015 nog producties in het geding gebracht. Pleidooi heeft plaatsgevonden tegelijk met het pleidooi in de zaak onder rolnummer 200.155.791/01, waarin eveneens vandaag uitspraak wordt gedaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog het conservatoir beslag op de Gronden opheft, althans de Provincie zal gebieden het beslag op te heffen onder de voorwaarde van het stellen van een bankgarantie op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de Provincie in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De Provincie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.9. de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
• De Provincie heeft op 14 mei 2012 conservatoir beslag gelegd ten laste van [X] Vastgoed B.V. op gronden te [plaats] met een grootte van 21.685 m2 (hierna de Gronden). Het conservatoir beslag diende ter zekerheid voor een vordering uit schadevergoeding jegens onder meer [X] Vastgoed BV vanwege het spaak lopen van een ontwikkeling van bedrijfsgronden in [plaats].
• In december 2013 heeft [X] Vastgoed BV de gronden in [plaats] verkocht aan [X]. Voorts is per 3 januari 2014 de naam [X] Vastgoed BV gewijzigd in [Y] Vastgoed BV.
• De Gronden hebben de bestemming bouwgrond die op basis van een met de gemeente [plaats] gesloten samenwerkingsovereenkomst in drie fases dienen te worden ontwikkeld tot een woonwijk (het plan [plaats]).
• [X] heeft de Provincie verzocht om medewerking aan opheffing van het beslag voor zover dat rust op een gedeelte van de Gronden (Fase 1) en nadat de provincie weigerde om daartoe over te gaan heeft [X] in kort geding opheffing van dat beslag verzocht.
• Bij vonnis van 4 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter het beslag op Fase 1 opgeven onder de voorwaarde dat [X] een door een erkende Nederlandse financiële instelling afgegeven bankgarantie ter grootte van € 2.712.636,00 zou stellen. Tegen dit vonnis heeft de Provincie beroep ingesteld bij dit hof, welk hoger beroep is geregistreerd onder zaaknummer 200.155.791/01
• [X] heeft weliswaar een bankgarantie aangeboden voor dat bedrag maar verlangde daartoe een opheffing van het beslag op alle gronden en niet alleen op die welke betrokken zijn in fase I.
• De Provincie heeft het beslag niet opgeven en voorts aanvullende beslagen gelegd ten laste van [Y] Vastgoed BV op 31 juli en 1 augustus 2014, waarbij de vordering van de Provincie is begroot op € 13.885.470,00.
• Voornoemde vordering van de Provincie op [X] ([Y]) Vastgoed BV inzake ontwikkeling [plaats] heeft geleid tot een arrest van dit hof van 25 januari 2015 (rolnummer 200.136.210/01) waarbij de vordering is verwezen naar de schadestaatprocedure en onder andere [Y] Vastgoed BV hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade van € 2.289.249,38 exclusief BTW.

3.Beoordeling

3.1
[X] vordert, kort gezegd, opheffing van het beslag op de Gronden (Fase 1, 2 en 3), eventueel onder de voorwaarde dat een bankgarantie wordt gesteld naar het hof begrijpt tot een maximum van € 2.712.636,-.
3.2.
De Provincie heeft verweer gevoerd dat onder meer inhoudt dat de toewijzing van een dergelijke voorziening met zich brengt dat het risico bestaat dat zulks leidt tot tegenstrijdige uitspraken, nu zij appel heeft ingesteld tegen voornoemd vonnis in kort geding van 4 augustus 2014. In dat appel bepleit de Provincie meer in het bijzonder dat het bedrag waartegen zekerheid dient te worden gesteld tenminste € 13.885.471,71 bedraagt. Opheffing van het beslag als door [X] voorgestaan zou dan het gevolg kunnen hebben dat, indien het hof de Provincie in haar stellingen volgt en het bedrag tot zekerheid zou stellen op voornoemd bedrag, de Provincie met lege handen zou achterblijven, nu immers [Y] Vastgoed BV geen of nauwelijks verhaal zal (kunnen) bieden. Bovendien zou [X] ondertussen de betreffende gronden onbelast kunnen vervreemden.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. Kort samengevat heeft zij geoordeeld dat de vraag of [X] voldoende zekerheid heeft geboden ook in de appelprocedure van het vonnis in kort geding van 4 augustus 2014 aan de orde kan komen, terwijl [X] niet voor onoverkomelijke problemen komt te staan, wanneer zij de uitkomst van die procedure afwacht. Het komt bovendien voor rekening en risico van [X] dat zij de keus heeft gemaakt niet van dat vonnis gebruik te maken omdat zij tegenover het stellen van de bankgarantie het gehele beslag op de Gronden (zowel Fase 1, 2 als 3) opgeheven wil zien.
Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op.
3.4.
[X] heeft bij de verdere behandeling van de grieven geen belang meer op grond van het volgende. Bij arrest van heden onder rolnummer 200.155.791/01 heeft het hof het beroep van de Provincie tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2014 gegrond geoordeeld en daarbij, kort gezegd, de vordering van [X] tot opheffing van het beslag alsnog afgewezen. Meer in het bijzonder heeft het hof daarbij overwogen dat de door [X] aangeboden zekerheden tot een maximaal bedrag van € 5,8 miljoen als ongenoegzaam moeten worden aangemerkt. Reeds om die reden kan het appel ook in deze zaak niet slagen.
3.5.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en dat [X] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Provincie begroot op € 704,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.M. Aarts en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.