Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING TOT BEHOUD VAN MONUMENTEN
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijdt [appellant] dat de Stichting voldoende spoedeisend belang
Privé-buitenruimten zijn tot de woning behorende buitenruimten, waarvan de bewoners van de desbetreffende woning krachtens de huurovereenkomst het exclusieve gebruiksrecht(1) hebben”. In de nadere uiteenzetting van die toelichting staat onder 1: “
Onder exclusief gebruiksrecht van privé-buitenruimte kan ook worden verstaan een gebruiksrecht dat toekomt aan een collectief van huurders, maar in feite wel exclusief is. Van een dergelijke exclusiviteit is sprake, indien huurders het vermogen hebben derden te weren.”Reeds op grond van het vorenstaande kan aan de omstandigheid dat de Huurcommissie de aanwezigheid van privé-buitenruimten in haar beoordeling heeft meegenomen niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan geeft. Onder “exclusief gebruiksrecht van privé-buitenruimte” kan immers ook worden verstaan een gebruiksrecht dat toekomt aan een collectief van huurders, maar dat in feite wel exclusief is omdat die huurders het gebruik door derden kunnen weren. Uit de uitspraak van de Huurcommissie volgt weliswaar dat [appellant]
betaaltvoor het
gebruikvan de binnenplaatsen maar, anders dan hij stelt, niet dat hij voor het alleenrecht op het gebruik van die binnenplaatsen betaalt. De uitspraak van de Huurcommissie leidt derhalve niet tot de conclusie dat de binnenplaatsen deel van het gehuurde zijn geworden of dat een exclusief gebruiksrecht is verkregen. Dat de toenmalige verhuurder zich na de uitspraak van de Huurcommissie niet met een vordering tot de kantonrechter heeft gewend doet daar niet aan toe of af. Daar komt bij dat ook indien de uitspraak van de Huurcommissie de betekenis zou hebben die [appellant] daaraan toeschrijft, dit op zichzelf nog niet tot gevolg heeft dat als de verhuurder nalaat die uitspraak aan te vechten, sprake is van rechtsverwerking. Grieven 2 en 4 falen eveneens.
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter de feitelijke situatie met
grief 5(onder meer) op het standpunt gesteld
grief 6faalt derhalve. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.