ECLI:NL:GHAMS:2015:2272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.155.309/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en onderhoudsplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de man werd verplicht een verhaalsbijdrage te betalen aan de gemeente Amsterdam in verband met de bijstandsverlening aan zijn ex-vrouw en kinderen. De man is op 2 september 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juni 2014. De gemeente heeft op 23 december 2014 een verweerschrift ingediend. De man heeft meerdere nadere stukken ingediend, en de zaak is op 5 maart 2015 ter terechtzitting behandeld. De man, bijgestaan door zijn advocaat, en de gemeente, vertegenwoordigd door twee ambtenaren, waren aanwezig.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en zijn ex-vrouw zijn op 21 april 2009 gescheiden. Sinds 22 juni 2007 ontvangt de vrouw bijstand voor een eenoudergezin. De gemeente heeft in 2008 een verhaalsonderzoek gestart en in 2013 is de verhaalsbijdrage van de man vastgesteld op € 632,- per maand. De man heeft bezwaar gemaakt, maar de gemeente heeft aangegeven dat hiertegen geen bezwaar openstaat. De man verzoekt in hoger beroep om de verhaalsbijdrage te bepalen op nihil, terwijl de gemeente de bestreden beschikking wil bekrachtigen.

Het hof heeft de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage vastgesteld op 1 februari 2013 en de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof concludeert dat de man in de periode van 1 februari 2013 tot 22 mei 2013 in staat was om een verhaalsbijdrage van € 15,- per maand te betalen, en in de periode van 22 mei 2013 tot 1 januari 2015 € 25,- per maand. Na 1 januari 2015 is de verhaalsbijdrage vastgesteld op € 55,- per maand. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door drie rechters en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 juni 2015
Zaaknummer: 200.155.309/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/543500/FA RK 13-4128 (BvM/MBE)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. T. Catak te Zaandam,
tegen
de Gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2.
De man is op 2 september 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juni 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/543500/FA RK 13-4128 (BvM/MBE).
1.3.
De gemeente heeft op 23 december 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 7 november 2014, 12 en 20 februari 2015 en 4 maart 2015 nadere stukken ingediend. De gemeente heeft op 23 februari 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 5 maart 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van de heer B. Mihciokur, tolk Turks;
- de gemeente, vertegenwoordigd door de heer Heidbuurt en mevrouw Oulad Abdelaziz.

2.De feiten

2.1.
De man en [x] (hierna: de vrouw) zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 21 april 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 december 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 2001 en [kind b] [in] 2004 (hierna tezamen: de kinderen).
2.2.
Aan de vrouw en de kinderen wordt sinds 22 juni 2007 bijstand verleend naar de norm voor een eenoudergezin. In 2008 is de gemeente een verhaalsonderzoek gestart. Bij brief van 4 december 2009 heeft de gemeente de man laten weten dat voorlopig wordt afgezien van een verhaalsbijdrage, doch dat in de toekomst wellicht opnieuw een verhaalsonderzoek gestart zal worden.
2.3.
Bij brief van 7 januari 2013 is de man door de gemeente verzocht zijn financiële omstandigheden op te geven teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen de grens van zijn onderhoudsplicht te bepalen. Aan de hand van het door de man bij de gemeente ingediende inlichtingenformulier met bewijsstukken is bij verhaalsbesluit van de gemeente van 23 januari 2013 de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen door de gemeente vastgesteld op (afgerond) € 632,- per maand met ingang van 1 februari 2013.
De man heeft bij schrijven van 4 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen het verhaalsbesluit. Bij schrijven van 6 februari 2013 heeft de gemeente aan de man bericht dat tegen het besluit geen bezwaar openstaat.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1973. Hij is [in] 2012 getrouwd met [y]. Zij staat sinds 19 april 2013 ingeschreven op het adres van de man. Uit hun huwelijk is [in] 2013 een kind geboren, te weten [kind c].
Hij is sinds 15 juli 2009 vennoot in een vennootschap onder firma (hierna : VOF), onder de handelsnaam [a] (tezamen met één andere vennoot). Sinds 1 oktober 2010 is hij (tezamen met vier andere vennoten) voorts vennoot in een andere VOF; deze VOF heeft als handelsnaam [b]. Zijn aandeel in het bedrijfsresultaat (van – naar het Hof begrijpt - de twee VOF’s) bedroeg € 19.598,- in 2010, € 23.784,- in 2011, € 14.821,- in 2012 en € 24.976,- in 2013.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde hij in 2013 € 154,- per maand. Hij ontving een zorgtoeslag van € 69,- per maand. Het eigen risico bedroeg in 2013 € 350,- per jaar.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de gemeente bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw en de kinderen met ingang van 1 februari 2013 tot 1 april 2013 € 240,- aan de gemeente zal betalen en met ingang van 1 april 2013 € 54,- per maand.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door hem te betalen verhaalsbijdrage te bepalen op nihil met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.3.
De gemeente verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Tussen partijen is in geschil de door de man, in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen en de vrouw, met ingang van 1 februari 2013 aan de gemeente te betalen bijdrage in verband met de bijstand die de gemeente aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen verstrekt. Aan de orde zijn de ingangsdatum en de draagkracht van de man. Niet in geschil is dat er voor de kinderen en de vrouw behoefte is aan een (verhaals-)bijdrage.
4.2.
Het hof zal eerst de ingangsdatum van een eventuele verhaalsbijdrage bespreken. Het hof overweegt dat de man met het opleggen van een verhaalsbijdrage rekening had kunnen houden vanaf het moment dat hij met het voornemen daartoe bekend was geworden dan wel geacht moet worden daarmee bekend te zijn. Daartoe dient het hof te bepalen of en zo ja, wanneer de hierboven genoemde stukken hun beoogde werking hebben gehad. Uitgangspunt is dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Nu de man op 4 februari 2013 tegen het verhaalsbesluit van 23 januari 2013 bezwaar heeft gemaakt, neemt het hof aan dat dit besluit hem daags na verzending door de gemeente heeft bereikt. Dit leidt het hof tot het oordeel dat de man in ieder geval vanaf 1 februari 2013, zijnde de datum van de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het verhaalsbesluit aan de man is toegezonden, met het opleggen van een verhaalsbijdrage rekening heeft kunnen houden.
Dat de man met [y] [in] 2013 een kind heeft gekregen, vormt een wijziging van omstandigheden waarmee het hof bij de berekening van de kinderbijdrage rekening dient te houden. Vanaf dat moment dient de draagkracht van de man immers over drie kinderen te worden verdeeld. Bovendien dient de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderbijdrage vanaf dat moment volgens de huidige richtlijnen te worden bepaald.
De fiscale wijzigingen in de kindregelingen met ingang van 1 januari 2015 vormen eveneens een wijziging van omstandigheden waar het hof bij de berekening van de kinderbijdrage rekening zal houden.
4.3.
Het hof ziet aanleiding vooreerst de draagkracht van de man in de periode van 1 februari 2013 tot 22 mei 2013 te bespreken. Deze zal worden berekend volgens de richtlijnen die op dat moment toepassing waren. Volgens de man dient bij de berekening van de draagkracht rekening te worden gehouden met het gemiddelde jaarinkomen dat de man ontving uit onderneming over de drie voorafgaande jaren, derhalve van 2010 tot en met 2012. De gemeente heeft zich bij verweerschrift op het standpunt gesteld dat het bedrijfsresultaat van het jaar 2012 buiten beschouwing dient te blijven, aangezien onduidelijk is om welke reden het bedrijfsresultaat in dat jaar aanzienlijk afwijkt van het bedrijfsresultaat in andere jaren, zodat het hof dient uit te gaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat in de jaren 2010 en 2011. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij in 2012 een defecte auto (met verlies) heeft moeten vervangen voor een nieuwe, waardoor zijn winst in dat jaar lager is dan in andere jaren. Vervolgens heeft de gemeente ter zitting in hoger beroep haar verweer op dit punt prijs gegeven en laten weten dat het bedrijfsresultaat van 2012 in de berekening kan worden betrokken. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man daarom uitgaan van ’s mans aandeel in het gemiddelde bedrijfsresultaat in de jaren 2010 tot en met 2012, derhalve van een bedrag van € 19.401,- bruto per jaar.
4.4.
Het hof zal voorts rekening houden met het volledige door de man ter zitting in hoger beroep gestelde en niet door de gemeente betwiste bedrag aan huur van € 750,- per maand, waarbij het hof er vanuit gaat dat de man deze lasten volledig voldoet nu de man onweersproken heeft gesteld dat zijn nieuwe partner geen inkomsten heeft en het hof dit aannemelijk acht. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat uit een door de man in het geding gebrachte uitdraai van WoningNet van 26 september 2014 blijkt dat de man op een wachtlijst staat voor sociale huisvesting en zich op deze woningen inschrijft doch dat hij daarvoor nog niet in aanmerking is gekomen, en dat hij gezien zijn huidige huurprijs niet voor huurtoeslag in aanmerking komt.
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met de door de man gestelde en door hem in het inlichtingenformulier vermelde schulden; een schuld van € 1.034,- aan ING bank, een schuld van € 841,- aan de Belastingdienst ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2011 en een schuld van € 1.264,-, aan de Belastingdienst ter zake van de aanslag inkomstenbelasting 2011 van € 1.264,-. Nu de man geen nadere stukken of anderszins bewijs heeft ingebracht van de gestelde schulden acht het hof deze (gestelde) schulden onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.6.
Rekening houdend met het vorenoverwogene (daarin begrepen hetgeen onder 2.4. is vermeld) en in aanmerking genomen de norm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70, was de man in de periode van 1 februari 2013 tot 22 mei 2013 in staat (ten behoeve van de kinderen) een verhaalsbijdrage van totaal € 15,- per maand te betalen. Wederom rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de man alsdan onvoldoende draagkracht om daarnaast voor de vrouw nog een bijdrage te betalen.
4.7.
Vervolgens zal het hof de draagkracht van de man in de periode van 22 mei 2013 tot 1 januari 2015 vaststellen aan de hand van de huidige richtlijnen. Het hof zal daarbij het netto besteedbaar inkomen van de man tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door de som te nemen van het bruto inkomen verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Het netto besteedbaar inkomen bij een jaarinkomen van € 19.401,- bedraagt € 1.556,- per maand. De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 NBI + 850)] nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 850,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
De man heeft ter zitting in hoger beroep een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets vanwege zijn hoge woonlasten en schulden waarop hij dient af te lossen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Gezien het inkomen van de man en zijn woonlasten zoals hiervoor overwogen onder 4.4. gaat het hof er vanuit dat de man in staat is een verhaalsbijdrage van € 25,- per maand te betalen. Zoals hiervoor onder 4.5. is overwogen ziet het hof geen aanleiding met de gestelde (aflossing op) schulden door de man rekening te houden. De man houdt bij vaststelling van genoemde bijdrage (meer dan) 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm over, zodat die vaststelling niet tot een onaanvaardbare situatie leidt. De man heeft daarom ook in de periode van 22 mei 2013 tot en met 1 januari 2015 geen draagkrachtruimte meer om, naast een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen, voor de vrouw een bijdrage te betalen.
4.8.
Voor de periode na 1 januari 2015 overweegt het hof dat de uitkering die de vrouw sindsdien ontvangt, geen alleenstaande ouder toeslag meer bevat. Zij ontvangt inzake de Participatiewet-uitkering hetzelfde bedrag als een alleenstaande en daarnaast, los daarvan, een kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop van € 3.050,- per jaar. Los van de vraag of de gemeente inzake de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen onder deze omstandigheden mogelijkheden tot verhaal heeft, heeft zij die in ieder geval wel op basis van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. Het hof zal dan ook in het onderhavige geval de draagkracht van de man bepalen op grond van de richtlijnen zoals deze voor de beoordeling van partneralimentatie gelden. Uitgaand van een gemiddeld bruto jaarinkomen over de jaren 2011 tot en met 2013 van € 21.194,-, hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van huur onder 4.4., de ziektekosten als hiervoor vermeld onder 2.4., en hetgeen ter zake van schulden hiervoor is overwogen onder 4.5., is de man met ingang van 1 januari 2015 in staat om de door de rechtbank vastgestelde verhaalbijdrage, vermeerderd met de wettelijke indexering, van € 55,- per maand te voldoen (welk bedrag overigens niet voldoende is om in de behoefte van de vrouw te voorzien). Het hof zal de verhaalsbijdrage bepalen op dat bedrag met ingang van 1 januari 2015.
4.9.
Aangezien partijen beiden gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op na te melden wijze.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage in de periode van 1 februari 2013 tot 22 mei 2013 op € 15,- (VIJFTIEN EURO) per maand, in de periode van 22 mei 2013 tot 1 januari 2015 op € 25,- (VIJFENTWINTIG EURO) per maand en na 1 januari 2015 op € 55,- (VIJFENVIJFTIG EURO) per maand;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Leijdekker, mr. M. Wigleven en mr. J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.