ECLI:NL:GHAMS:2015:3019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
200.107.666-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegenbewijslevering in civiele procedure over materiële schade door verkoop van goederen uit opslagunit

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, heeft de appellante, Allsafe Mini Opslag Amsterdam B.V., hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de materiële schade die de geïntimeerde, een particulier, zou hebben geleden door de verkoop van goederen die zich in een door Allsafe gehuurde opslagunit bevonden. De geïntimeerde claimde een schadevergoeding van € 11.000,=, maar Allsafe heeft tegenbewijs geleverd door getuigen te horen die verklaarden dat de inboedel in de opslagunit geen waardevolle goederen bevatte.

Het hof heeft op 21 juli 2015 geoordeeld dat Allsafe erin is geslaagd het voorshands door de geïntimeerde geleverde bewijs te ontzenuwen. De getuigenverklaringen wezen erop dat de inboedel niet meer dan € 400,= waard was. De getuigen, waaronder medewerkers van Allsafe, gaven aan dat de inboedel bestond uit gewone huisraad en dat er geen bijzondere of waardevolle spullen aanwezig waren. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd voor zover deze in conventie waren gewezen en Allsafe veroordeeld tot betaling van € 400,= aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast heeft het hof de kosten van het geding in conventie gecompenseerd, terwijl de geïntimeerde werd veroordeeld tot terugbetaling van een eerder ontvangen bedrag van Allsafe. De kosten van het hoger beroep zijn eveneens aan de geïntimeerde opgelegd. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.107.666/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 11-9521
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juli 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALLSAFE MINI OPSLAG AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens appellante in het incidenteel appel,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Allsafe en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 19 augustus 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft Allsafe op 3 december 2014 drie getuigen doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
Allsafe heeft een memorie na enquête genomen en daarbij nog een bewijsstuk in het geding gebracht.
[geïntimeerde] heeft eveneens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is Allsafe toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands door [geïntimeerde] geleverde bewijs dat haar materiele schade € 11.000,= bedraagt.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Allsafe drie getuigen doen horen.
2.3.1
Getuige [getuige A] heeft onder meer verklaard:
(…) U houdt mij voor de schriftelijke verklaringen die ik op 9 januari 2010, 11 oktober 2011 en 10 mei 2012 heb afgelegd en die zich bij de processtukken bevinden. Ik blijf bij die verklaringen.
Voordat ik opkopers benaderde heb ik eerst zelf in de unit gekeken. Dat was op 9 januari 2010. Ik had toen [getuige B] bij me, conform onze standaardprocedure dat er bij de constatering er altijd iemand bij is. Ook volgens onze vaste procedures heb ik eerst een foto gemaakt van de met een slot afgesloten deur van de unit. We hebben toen het slot eraf gehaald, en vervolgens de deur geopend en foto’s gemaakt van hetgeen we in de unit aantroffen. Wij troffen onder andere dozen aan: en om globaal vast te stellen wat daarin zat hebben wij 1 of 2 dozen open gemaakt. Ik weet niet meer wat ik toen heb vastgesteld als inhoud van die dozen. Het is inmiddels 5 jaar geleden en ik heb honderden van dit soort constateringen gedaan.
Deze werkwijze is onze vaste werkwijze; wij hebben geobserveerd hoe gerechtsdeurwaarders dit doen en deze werkwijze hebben we overgenomen.
Wij hebben misschien een enkel object verplaatst om te kijken wat er in de unit aanwezig was. Bij diepe units doe je dat gewoonlijk om te bekijken wat zich achter in de unit bevindt, maar dit was geen diepe unit. U houdt mij een aantal zaken voor waarvan u mij vraagt of ik me kan herinneren of die zich in de unit bevonden: een wasmachine, een koelkast, een keyboard, boeken, een Samsonite koffer. Ik kan me niet herinneren deze goederen aangetroffen te hebben. In mijn verklaringen heb ik verklaard een eetkamertafel en stoelen te hebben aangetroffen. Ik heb daar geen concrete herinnering aan. De lijst die wordt opgemaakt bevat zaken die ik of mijn collega hebben waargenomen, dat hoeft niet bij beide het geval geweest te zijn.
In mijn herinnering was de unit ongeveer driekwart vol. De dozen waren op elkaar gestapeld en stonden volgens mij een beetje aan de rechterkant. Voorin was het een beetje een zootje. Wij proberen bij de constatering zo goed mogelijk waar te nemen wat er in een unit staat. Daarom doen we het ook met zijn tweeën om zo min mogelijk te missen. Er kan tegelijkertijd altijd iets gemist worden en dat kan bijvoorbeeld ook een wasmachine zijn.
Op vragen van mr. Jonen antwoord ik als volgt.
Van alle constateringen die ik heb gedaan betrof 10 a 20 % gewone huisraad zoals in dit geval. Er is mij bij de constatering niets bijzonders aan de huisraad opgevallen, geen nieuwe of dure spullen. Ik voeg daaraan toe dat wij een procedure hebben in het geval wordt geconstateerd dat de inhoud een hoge waarde heeft, van meer dan € 1000,=.
In dat geval wordt de unit weer gesloten en gaan wij er op een andere manier mee om, worden er deurwaarders en een advocaat bij betrokken. Ik ben er dan niet meer voor verantwoordelijk. U vraagt mij of ik een koelkast over het hoofd kan hebben gezien.
Misschien een tafelmodel, maar op dit soort dingen zijn we nogal gespitst en 9 van de 10 gevallen zien we die altijd. Ze staan ook vaak vooraan in de box.
De lijst met de constateringen stuur ik vervolgens aan een aantal opkopers toe. Ik hield er altijd eigenlijk 5 aan. Die kwamen dan met een bieding op grond van de lijst met constateringen; ze hebben de boedel nog niet zelf met eigen ogen gezien. Het eerste moment dat ze de boedel zien, is het moment dat ze na betaling de unit komen leeghalen.
Op vragen van mr. Scheffer antwoord ik als volgt.
Ik ben niet helemaal achter in de unit gegaan, maar u moet niet vergeten dat het hier een zeer kleine unit betrof. De oppervlakte is 6 vierkante meter. Het constateren deed ik vanuit de deuropening. Ik zal er ongeveer een kwartiertje mee bezig zijn geweest. De reden dat ik in mijn schriftelijke verklaring heb vermeld dat ik op 9 januari 2010 van 9 tot 5 uur in het perceel aanwezig was, is dat ik die dag een aantal constateringen moest doen. Het toegangscontrolesysteem constateert precies wanneer ik de unit binnen ben gegaan en wanneer we die hebben verlaten.
Ik heb een heleboel opkopers een offerte gevraagd. De hoogste bieder mag de boedel kopen en dat is ook hier het geval geweest. De bieder moet dan eerst betalen, en krijgt vervolgens een sleutel om de unit te openen. Dat is een soort loper, wij noemen dat een deurwaarderssleutel. Daarmee kunnen de verschillende units worden geopend, want vaak heeft zo’n opkoper de inhoud van meerdere units gekocht. De opkoper is vervolgens, afhankelijk van wat hij heeft gekocht, een halve tot wel enkele dagen bezig om een unit leeg te halen. Ik ben daar dan niet bij.
Ik kan mij herinneren dat zich in de unit iets rotanachtigs/manou bevond, maar ik heb daar verder geen concrete herinneringen aan.
2.3.2
Getuige [getuige B] heeft onder meer verklaard:
(…) Ik heb in dit dossier niet eerder een verklaring afgelegd. Op uw vraag of ik bekend ben met schriftelijke verklaringen die andere getuigen van vandaag eerder in deze zaak hebben afgelegd, zeg ik dat ik via mailwisseling met de advocaat van Allsafe vorige week de verklaring heb gekregen van [getuige C] van 15 mei 2012. Die verklaring klopt. Bij de ontruiming zelf was ik overigens zelf niet aanwezig, dat was een taak van [getuige A] .
Ik ben aanwezig geweest bij de constatering op 9 januari 2010 van de unit. Ik was toen vestigingsmanager van die locatie van Allsafe, en ik was in die hoedanigheid bij de constatering. Mijn taak was het openknippen van het slot en het zekerstellen dat de constatering die [getuige A] deed ook klopt. Er moesten altijd 2 personen bij een constatering zijn. Mij staat bij dat we in die unit een gemiddelde huisinboedel aantroffen. Een twintigtal dozen met spullen, een bed, een pc, dat soort dingen. Mij is niets bijzonders aan de inboedel opgevallen. Wat de dozen betreft is de gewoonte dat wij een aantal openmaken om te kijken of er spullen van waarde in zitten. Wij gaan niet precies in andermans spullen zitten wroeten. Het gaat erom dat we constateren, dus noteren, wat wij zien.
Ik noemde zojuist een aantal spullen maar daarmee bedoel ik dat dat soort spullen normaal gesproken worden aangetroffen bij een gewone huisinboedel. Ik heb niet een heel concrete herinnering aan deze inboedel. U houdt mij een aantal spullen voor: een tv, een wasmachine, een koelkast, een keyboard, een Samsonite koffer, een eetkamertafel met stoelen. Ik kan me niet concreet herinneren of deze spullen in de unit stonden. Wel herinner ik me dat er in de dozen boeken zaten.
(…)
Met al het andere huisraad in de unit kunnen er geen 40 tot 60 dozen in hebben gezeten.
Zonder huisraad had dat wel gekund.
(…)
U houdt mij voor de verklaring van 9 januari 2010 van [getuige A] . Op die verklaring staat een handtekening. Die handtekening is van mij.
Ik heb in mijn tijd bij Allsafe honderden van dit soort constateringen gedaan. Ik schat dat zo’n 95 % daarvan om huisinboedels als de onderhavige ging.
Vlak voor mijn vertrek bij Allsafe hoorde ik dat mevrouw [geïntimeerde] een claim had ingediend. Ik weet nog het bedrag, het ging om € 30.000,=. Dat bedrag kwam mij, gelet op wat ik in de unit had aangetroffen, totaal niet reëel voor. Ik weet nog dat er binnen het bedrijf met verbazing op de claim werd gereageerd. Verbazing omdat als er spullen met zo’n hoge waarde in de unit hadden gestaan, mevrouw [geïntimeerde] haar betalingsregeling wel zou hebben nagekomen. De kosten voor opslag stonden immers in geen verhouding tot die waarde. Meerdere collega’s en ook ikzelf hebben met haar over een betalingsregeling gesproken en daarbij is het uiteindelijk ontruimen van de unit bij het niet nakomen van de regeling aan de orde geweest.
Het maken van deze afspraken werd bij Allsafe allemaal vastgelegd in een computerprogramma.
(…).
Ik ben bij de constatering niet in de unit zelf geweest, maar ben buiten blijven staan.
De constatering zal maximaal 10 minuten hebben geduurd. Ik weet niet meer hoe laat de constatering plaatsvond, maar wel dat we dit soort werk meestal in de middag deden.
2.3.3
Getuige [getuige C] heeft onder meer verklaard:
U houdt mij voor de schriftelijke verklaringen die ik op 1 augustus 2011 en 15 mei 2012 heb afgelegd en die tot de processtukken behoren. Ik blijf bij die verklaringen.
Ik zie de goederen voor het eerst als ik de unit ontruim, dus nadat ik een bod heb uitgebracht op een inboedel zoals deze blijkt uit de lijst van Allsafe en daarvoor heb betaald.
Op dat moment ga ik niet eerst kijken of de spullen die op het lijstje staan ook inderdaad in de unit aanwezig zijn, maar begin ik gelijk met de ontruiming. Gewoonlijk heb ik wel 15 ontruimingen tegelijk en ben ik daar een paar dagen mee bezig. Soms heb ik ook meerdere ontruimingen op een dag. Bij het ontruimen maak ik gelijk een scheiding tussen de waardevolle spullen en de rest. Waardevolle spullen zijn bijvoorbeeld een plasma tv of goed uitziend witgoed.
Ik heb wel een concrete herinnering aan deze ontruiming. Ik herinner mij dat ik geen waardevolle spullen opzij heb gezet, en dat de inboedel niet veel soeps was. Ik herinner me de rotan toilettafel met een spiegel erboven. Die was blauw. Er waren 2 witte hangstoelen van Ikea. Er was een bed dat er nog redelijk uit zag, en ook een eethoek maar daarvan weet ik niet meer hoe die eruit zag. Ik herinner me geen tv, dus als die er was zal dat geen knappe geweest zijn. Ik herinner me ook geen wasmachine of koelkast.
De inhoud van dozen bekijk ik pas als deze zijn vervoerd naar mijn opslag in Haarlem.
Ik herinner mij dat er ongeveer 10 tot 15 dozen waren. Op uw vraag of dat er ook 40-60 kunnen zijn geweest, zeg ik: bij lange na niet. Uit de dozen kwam bestek, keukenspullen, huishoudelijke frutsels zoals een kandelaar, en kleding. Die kleding was niet bijzonder, als dat wel zo was geweest was ons dat opgevallen. Mijn partner zoekt gewoonlijk de kleding uit en zij weet precies wat de goede merken zijn. We kijken altijd kleding na op merkkleding, want dat verkoopt altijd. Er zat geen merkkleding tussen. De kleding is weggegooid. Ik weet niet meer om hoeveel kleding het ging. Ik herinner me niet dat er boeken in de dozen zaten. Ik weet absoluut zeker dat er geen damestassen in de dozen zaten.
(…)
Het is niet meer mogelijk een indicatie te geven van het bedrag dat deze inboedel heeft opgebracht. U vraagt mij of bij het openen van de unit mij iets is opgevallen. Dat is zo.
De inboedel lag in een wirwar, of alles erin gegooid was. Maar spullen van waarde zijn mij niet opgevallen.
(…)
Bij mijn ontruiming was mijn partner aanwezig. [getuige A] heeft toen de unit geopend. Er zit namelijk een speciaal slot op zodat niemand er bij kan. We hebben de unit in een dag ontruimd en die dag ook nog 2 kleine units ontruimd. Voor ontruimingen nemen wij altijd onze vrachtwagen mee, alles paste erin.
De foto’s die Allsafe van de unit heeft gemaakt, heb ik nooit gezien. U toont mij de foto’s die als productie bij de akte na tussenvonnis van Allsafe in het geding zijn gebracht. Wat ik daar zie klopt, zo zag het eruit. De spullen liggen erin of ze erin zijn gegooid.
Ik verklaarde net dat wij kleding altijd onderzoeken en dat ik daar ook wel eens € 100,= in heb gevonden. U vraagt mij wat ik daar dan mee doe. Ik hou dat geld dan gewoon.
U vraagt mij om een toelichting op bijlage 2 bij mijn verklaring van 15 mei 2012.
Op die lijst heb ik aangegeven wat ik uiteindelijk voor die spullen heb gekregen. Ik hou dat bij om uiteindelijk mijn winstmarge te bepalen. Ik maak geen lijsten met bedragen die ik verwacht voor de spullen te zullen krijgen. De voorzitter houdt mij voor dat dat anders is dan volgens mijn verklaring van 15 mei 2012. In dat geval klopt mijn verklaring van 15 mei 2012 in zoverre niet.
U vraagt mij waarom op die bijlage 2 geen pc staat, terwijl ik eerder heb verklaard dat er wel een pc in de unit aanwezig was. Ik weet dat niet meer.
U vraagt mij wat er zoal uit de boedel wordt weggegooid. Dat gaat om kleding, boeken, kleine snuisterijen, keukengerei en zo. Ook instanties willen dat niet meer hebben.
Ik verkoop vooral via de grote klantenkring die ik heb; ik heb lijsten van wat mijn klanten zoeken. Dat gaat bijvoorbeeld om bedden, koelkasten, wasmachines etc. Als ik dat soort spullen bij een ontruiming tegenkom, bel ik mijn klanten op en dan staan ze al bij mijn loods erop te wachten. Andere spullen verkoop ik bijvoorbeeld via marktplaats.
(…)
U toont mij een foto van een sieraad met een hanger en u vraagt mij welk merk het hier betreft. Het is Versace. U zegt mij dat dat klopt.
2.4
[geïntimeerde] wordt niet gevolgd in haar betoog dat hoge eisen aan het door Allsafe geleverde tegenbewijs moeten worden gesteld omdat alleen Allsafe kan aantonen wat de inhoud van de unit was. Een dergelijke regel valt niet te lezen in de uitspraak die [geïntimeerde] in dat verband heeft aangehaald (ECLI:NL:RBNNE:2014:3145) en is in zijn algemeenheid ook niet juist; bovendien is onjuist dat alleen Allsafe de inhoud van unit zou kunnen bewijzen.
2.5
Verder wordt van Allsafe niet gevergd dat zij, in het kader van het tegenbewijs, precies aantoont welke goederen van [geïntimeerde] zich in de unit bevonden bij en na opening daarvan. Het volstaat dat Allsafe het voorshands door [geïntimeerde] geleverde bewijs dat haar materiële schade € 11.000,= bedraagt, ontzenuwt. Het hof is van oordeel dat Allsafe daarin is geslaagd. Het volgende is daartoe redengevend.
2.5.1
Uit de verklaringen van zowel [getuige A] , [getuige B] als [getuige C] leidt het hof af dat deze er in de kern op neerkomen dat geen van hen zich de inboedel van [geïntimeerde] herinnert als een inboedel van dergelijke hoge waarde. Integendeel. [getuige A] en [getuige B] is niets bijzonders aan de inhoud van de unit opgevallen, “geen nieuwe of dure spullen”. [getuige B] heeft nog verklaard dat de inhoud overeenstemde met wat in 95% van de gevallen wordt aangetroffen. [getuige C] heeft verklaard dat de inboedel “niet veel soeps” was en dat hij geen bijzondere spullen opzij heeft gezet. Bijzondere merkkleding heeft [getuige C] ook niet aangetroffen, hoewel hij daar altijd naar op zoek is. Volgens [getuige A] bestaat bij Allsafe een procedure in het geval een inhoud van een unit een (geschatte) waarde heeft van meer dan € 1.000,=. Voor het volgen van deze procedure bestond kennelijk geen aanleiding. [getuige B] en [getuige C] betwisten verder dat in de unit 40 tot 60 dozen hebben gestaan. Volgens [getuige B] was de unit (die volgens [getuige A] zeer klein is, namelijk 6 m2) te klein om naast meubels en huisraad zoveel dozen te kunnen bergen. Volgens [getuige C] was het aantal dozen 10 tot 15. Deze verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, duiden erop dat de waarde van de in de unit opgeslagen goederen (beduidend) minder dan € 11.000,= heeft bedragen.
2.6.
[geïntimeerde] heeft verschillende argumenten aangevoerd waarom de verklaringen van de getuigen het voorshands geleverde bewijs niet ontzenuwen.
2.6.1
Zij wijst allereerst op onduidelijkheden in de getuigenverklaringen en op aspecten die ondanks de getuigenverklaringen onverklaard zijn gebleven. In dat verband moet in het oog worden gehouden dat [geïntimeerde] de gelegenheid had om daarover tijdens de getuigenverhoren vragen aan de getuigen te stellen en tevens getuigen in contra-enquête had kunnen oproepen. Voor zover zij die mogelijkheden onbenut heeft gelaten, dienen de gevolgen daarvan in beginsel voor haar rekening te komen.
2.6.2.
Volgens [geïntimeerde] hebben [getuige A] en [getuige B] niet werkelijk vastgesteld wat zich in de unit bevond omdat zij slechts een paar dozen hebben geopend, niet de (gehele) unit hebben betreden en maar kort en oppervlakkig hebben gekeken. Nog daargelaten dat hetgeen [getuige A] en [getuige B] waarnamen hen kennelijk niet op andere gedachten heeft gebracht dan dat er geen waardevolle spullen in de unit stonden, wijst het hof erop dat [getuige C] wel kennis heeft genomen van de gehele inhoud van de unit, maar over de (beperkte) waarde daarvan geen andere verklaring heeft afgelegd dan [getuige A] en [getuige B] hebben gedaan. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen [getuige A] en [getuige B] hebben verklaard onjuist is. Dat [getuige A] verklaarde dat bij een opname altijd iets gemist kan worden, vormt daartoe evenmin aanleiding.
2.6.3
Volgens [geïntimeerde] bevestigen de gegevens uit het toegangscontrolesysteem van Allsafe niet wat [getuige A] schriftelijk heeft verklaard, namelijk dat de unit alleen tijdens de korte opname (dus circa 10, 15 minuten) heeft opengestaan, en is de juistheid van die verklaring achteraf dus niet meer na te gaan. Die enkele onzekerheid vormt echter nog geen aanwijzing, ook geen begin daarvan, dat er waardevolle goederen in de unit van [geïntimeerde] waren opgeslagen die op de dag van de schouw - kennelijk - zijn ontvreemd.
2.6.4
[geïntimeerde] heeft nog de mogelijkheid naar voren gebracht dat [getuige C] in zijn busje dozen uit verschillende units heeft verwisseld, maar temeer nu zij heeft nagelaten [getuige C] daarover tijdens de getuigenverhoren vragen te stellen, had van haar verwacht mogen worden dat zij de waarschijnlijkheid van dit scenario nader zou hebben toegelicht. Dat heeft zij nagelaten. Het enkele opperen van de mogelijkheid van verwisseling is dan ook onvoldoende. Volgens [geïntimeerde] staat op de lijst van [getuige C] (onderdeel van productie 17 bij memorie van grieven) bladzijdenummer 8 vermeld, hetgeen volgens haar erop duidt dat er 7 voorgaande bladzijden moeten bestaan met lijsten met goederen van [geïntimeerde] die door [getuige C] zijn aangetroffen. Zij kan in dat betoog reeds niet worden gevolgd omdat twijfelachtig is, of met de aanduiding op de lijst een bladzijdenummer wordt bedoeld. Een vraag daarover heeft [geïntimeerde] tijdens de getuigenverhoren niet gesteld.
2.6.5
[geïntimeerde] heeft gewezen op inconsistenties tussen de verklaringen van de onderscheiden getuigen, maar deze vormen als zodanig geen aanwijzing dat hetgeen de getuigen hebben verklaard onjuist is. Mede in ogenschouw nemend dat de getuigen elk tal van opnames/ontruimingen hebben gedaan, zijn onderlinge verschillen tussen de verschillende verklaringen welhaast onvermijdelijk. Ook het gegeven dat er op onderdelen verschillen zijn tussen eerder door een getuige afgelegde schriftelijke verklaringen en diens verklaringen onder ede maakt - mede gezien het ruime tijdsverloop tussen die verklaringen - op zichzelf niet, dat aan die laatste verklaringen geen geloof kan worden gehecht. Zo acht het hof van ondergeschikt belang dat [getuige C] naar aanleiding van zijn eerdere verklaring dat hij geen kleding van dure merken heeft aangetroffen, als getuige onder ede heeft verklaard dat het zijn partner was die die waarnemingen heeft gedaan. De slotsom blijft immers dat die dure merken niet zijn aangetroffen. Voor zover [geïntimeerde] nog suggereert dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn omdat getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, bestaan ten slotte onvoldoende aanwijzingen dat getuigen hun verklaringen onderling hebben afgestemd.
2.7
Nu Allsafe het voorshands geleverde bewijs heeft weten te ontzenuwen, moet de schade die [geïntimeerde] heeft geleden opnieuw worden geschat.
2.8
Het hof heeft onvoldoende aanknopingspunten om de waarde van de in de unit aanwezige goederen op een hoger bedrag te schatten dan de waarde die Allsafe heeft geschat blijkens productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, te weten € 400,=. Dat betekent dat de bestreden vonnissen voor zover in conventie gewezen zullen worden vernietigd en Allsafe zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] zal overeenkomstig de vordering van Allsafe worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Allsafe uit hoofde van de bestreden vonnissen ten onrechte aan haar heeft voldaan.
2.9
Allsafe heeft weliswaar ongeclausuleerd vernietiging gevorderd van de bestreden vonnissen, derhalve ook voor zover in reconventie gewezen, maar uit de stellingen van Allsafe en het verweer van [geïntimeerde] alsmede haar incidenteel appel leidt het hof af dat Allsafe heeft bedoeld deze vordering in hoger beroep niet prijs te geven en dat [geïntimeerde] dat ook zo heeft begrepen. In het tussenarrest heeft het hof reeds geoordeeld dat de grieven in incidenteel appel, die tegen het vonnis voor zover in reconventie gewezen waren gericht, falen. Het vonnis voor zover in reconventie gewezen zal daarom worden bekrachtigd.
2.1
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Nu in het geding in eerste aanleg in conventie partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten daarvan compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Allsafe tot betaling aan [geïntimeerde] van € 400,=, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juni 2010 tot de dag der voldoening;
compenseert de kosten van het geding in conventie, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Allsafe van het ingevolge de bestreden vonnissen aan haar betaalde bedrag van € 23.992,65, met wettelijke rente vanaf 4 mei 2012 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Allsafe begroot op € 1.906,17 aan verschotten en € 4.053,= aan salaris in het principaal appel en op € 1.447,50 aan salaris in het incidenteel appel;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H.C. van Harmelen en R.J.Q Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.