Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.BELANGENVERENIGING ING-DIRECTIEPENSIOENEN,
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
1.ING GROEP N.V.,
ING BANK N.V.,
ING VERZEKERINGEN N.V.,
ING BANK PERSONEEL B.V.,
ING VERZEKERINGEN PERSONEEL B.V.,
ING INVESTMENT MANAGEMENT PERSONEEL B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
“
Aanpassing ingegane pensioenen
erklaren in afwijking van of in aanvulling op het bepaalde in de arbeidsovereenkomst van 25 oktober 1995 (de "Arbeidsovereenkomst") het navolgende te zijn overeengekomen:
2. Pensioenregeling
Artikel 3 Pensioenaanspraken
30. artikel 29 lid 1 als volgt luidt:
Overdracht van de reservewaarde
3.Beoordeling
1. De ingegane pensioenen en de bijbehorende aanspraken op uitgesteld ongehuwdenpensioen, (bijzonder) weduwen-, (bijzonder) weduwnaars-, partner- en wezenpensioen van de deelnemers en gewezen deelnemers zullen worden verhoogd met het percentage volgens de CAO die c.q. het arbeidsvoorwaardenregime dat per de datum van beëindiging van het deelnemerschap van toepassing was. (...)”
.
In aanvulling op respectievelijk in afwijking van de bepalingen van het reglement ING Groep gelden de navolgende bepalingen:
ING Groep streeft er naar om jaarlijks op 1 januari
(…) De aanpassing zal maximaal 3% per jaar bedragen, tenzij door de Raad van Bestuur van ING Groep wordt besloten om deze maximering buiten toepassing te laten.
grief IIkeren Binding e.a. zich tegen de overweging van de kantonrechter dat voor de beoordeling van het geschil de tekst van artikel 6 van de met de directeuren gesloten arbeidsovereenkomst van 1996 (lees: 1995) het vertrekpunt is. Voor zover Binding e.a. betogen dat niet slechts artikel 6 van de arbeidsovereenkomst maar ook de indexatiebepaling in de pensioenregelingen voor Exco-leden en leden van Raad van Bestuur in dit geding aan de orde is, raakt dat niet de kern van de overweging van de kantonrechter. Juist ook bij de uitleg van de indexatieclausule in de pensioenregelingen van laatstgenoemde bestuurders, die evenals artikel 6 van de arbeidsovereenkomst van de directeuren inhoudt, kort gezegd, dat een ingegaan pensioen zal worden “aangepast aan de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI-werknemers Laag) van het Centraal Bureau voor de Statistiek, doch ten hoogste tot 3% per jaar, tenzij anderszins wordt besloten”, dient de tekst daarvan als vertrekpunt te worden genomen omdat het hier om een bepaling gaat die voor een collectiviteit van personen is vastgesteld. Zoals de kantonrechter heeft opgemerkt is dat eveneens het geval bij de indexeringsbepaling in de arbeidsovereenkomsten van de directeuren, die in alle arbeidsovereenkomsten van de directeuren gelijkluidend voorkomt. Noch de tekst in de arbeidsovereenkomst van de directeuren, noch die van de destijds geldende indexatieclausule duidt echter op een onvoorwaardelijke indexeringsregeling. De klacht van Binding e.a. dat de kantonrechter niet onder ogen heeft gezien dat de tekst van de indexeringsregeling voor de verschillende managementgroepen afwijkt van de regeling zoals vervat in artikel 29 (lid 1) van het pensioenreglement van PFI, mist doel omdat ook in artikel 29 geen onvoorwaardelijke toekenning van indexering is verwoord (zie ook hierna onder 3.7), de tekstuele afwijking in de indexeringsregelingen van de verschillende managementgroepen dus geen wezenlijke wijziging met betrekking tot de al dan niet voorwaardelijkheid daarvan aanbrengt en deze bepaling dus geen argument is voor de stelling dat de door Binding e.a. gepropageerde uitleg van de voor de managementgroepen geldende regeling, te weten dat die onvoorwaardelijk is, de juiste is. Grief II faalt.
Geoordeeld wordt dat uit de tekst van artikel 6 van de arbeidsovereenkomst niet zonder meer een onvoorwaardelijke indexeringsregeling valt af te leiden. De tekst van de bepaling in met name het laatste zinsdeel impliceert eerder dat ING de mogelijkheid heeft om over de indexering anders te besluiten, waarbij niet kan worden ingezien waarom dat voorbehoud slechts betrekking zou hebben op een verhoging van het in dat artikel genoemde maximum van 3%. De door Binding voorgestane uitleg ligt, gelet op de formulering, niet voor de hand. Het is met andere woorden niet aannemelijk dat de mogelijkheid om “anderszins te besluiten” zo beperkt opgevat dient te worden dat zij slechts is bedoeld voor de uitzonderlijke situatie van een bovenwaartse afwijking van het maximum percentage van 3%.”
grief Vkeren Binding e.a. zich tegen de overweging onder 24 en 25 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter opmerkt dat de schriftelijke verklaringen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen onderbouwing geven voor de beperkte lezing van het voorbehoud in de indexeringsclausule van artikel 6 van hun arbeidsovereenkomsten en dat de brief van [C] (hierna: [C] ) van 5 juni 1996 en zijn verklaring van 16 april 2012 dat niet anders maken. Het hof overweegt als volgt.
Ik ben dus verantwoordelijk geweest voor de tekst en de totstandkoming van de geharmoniseerde arbeidsvoorwaarden van directeuren, met de bekende arbeidsovereenkomsten van 1995 als uitkomst. De tekst van de nieuwe arbeidsovereenkomst is door [D] tot in detail bekeken. Hij heeft nog advies gevraagd aan (...) en die heeft weer een externe advocaat ingeschakeld. In die hele beoordelingsprocedure heeft niemand iets gezegd over de onvoorwaardelijke indexatietoezegging zoals die door mij geformuleerd en in de arbeidsovereenkomst gebracht. In de tekst van die indexatieregeling was geen enkel voorbehoud gemaakt. (...) Ik heb grote problemen met de uitleg van [D] over de zinsnede in de indexatieregeling “tenzij anders wordt beslist”. (...) De door mij geformuleerde indexatieclausule inclusief de bewuste zinsnede is geen uitvinding van [D] geweest. De clausule kwam toentertijd in veel pensioenreglementen voor. Daarbij is het steeds de stelregel geweest dat het woord “tenzij” direct terugslaat op het daarvoor genoemde maximumpercentage, in ons contract van 3%, en betekende dat er in positieve zin kan worden afgeweken van het genoemde maximum van 3%. Overigens moest ik bij de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden de arbeidsovereenkomst van de directieleden van NMB Postbank Groep als uitgangspunt nemen. Deze directieleden hadden in hun arbeidsovereenkomsten een onvoorwaardelijke indexatietoezegging. Die heb ik overgenomen.”
grief IXbetrekking. Een zodanige gedragslijn zou relevant kunnen zijn indien onder dezelfde omstandigheden als waarvan bij de besluiten van augustus 2009 en 2011 sprake was, de pensioenen zouden zijn geïndexeerd. De omstandigheid dat in 2008 al sprake was van een financieel slecht jaar maar wel is geïndexeerd, is daarvoor echter onvoldoende want vestigt nog niet een bestendige gedragslijn. Het beroep van Binding e.a. op een bestendige gedragslijn die tot toekenning van de indexaties over 2010 en 2011 moet leiden is voor het overige, mede tegen de achtergrond van de onder 3.28 geschetste omstandigheden in de jaren waarin geen indexatie is toegepast, onvoldoende onderbouwd zodat dit faalt.