In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de heffing van erfbelasting na het overlijden van erflater op 6 september 2011. De belanghebbende, die als enig erfgenaam is benoemd, stelt dat de WOZ-waarde van de woning, gelegen aan de [a-straat 1] te [B], voor het kalenderjaar 2012 moet worden vastgesteld op € 200.000, zoals deze is vastgesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank. Voor het jaar 2011 is echter geen tijdig bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van € 232.000, die geldt voor de waardepeildatum 1 januari 2010. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2011 moet worden gehanteerd, en verklaart het beroep ongegrond.
De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd van € 59.837, met een te betalen bedrag van € 5.983. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna het hoger beroep bij het Hof werd ingediend. Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht de WOZ-waarde van € 232.000 hanteert, en dat de stelling van belanghebbende dat dit leidt tot een buitensporige last niet wordt onderschreven. De belastingdruk van 12,75% op basis van de WOZ-waarde van € 200.000 wordt niet als een 'individual and excessive burden' beschouwd.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. De kostenveroordeling wordt afgewezen, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 mei 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.