3.3.De beoordeling van de gewijzigde eis en de grondslagen daarvan
3.3.1.Aan hun vordering in hoger beroep (en
de grieven 3 en 4voor zover nog van belang in het licht van de eiswijziging) hebben Eewal c.s. in essentie ten grondslag gelegd dat eigendom, op grond van het bepaalde in artikel 3:83 BW, overdraagbaar is, tenzij de wet zich daartegen verzet. De afspraak dat voor overdracht van een goed toestemming van een derde moet worden verkregen kan, aldus Eewal c.s., goederenrechtelijk geen gevolg hebben. Promontoria mag, gelet op het bepaalde in artikel 20.6 van de overeenkomst van geldlening, alleen haar medewerking onthouden aan de verkoop van een individuele onroerende zaak en doorhaling van de hypotheek daarop, wanneer VVOZ deze voor minder dan de marktwaarde zou willen verkopen of wanneer zich zeer bijzondere omstandigheden zouden voordoen. Aangezien dat niet aan de orde is, pleegt Promontoria wanprestatie jegens Eewal c.s., dan wel handelt zij jegens hen onrechtmatig of maakt zij misbruik van bevoegdheid door die medewerking te weigeren, aldus nog steeds Eewal c.s.
3.3.2.In artikel 20.6 van de overeenkomst van geldlening staat, onder het kopje Disposals, voor zover hier van belang:
The sale consideration for any Property should be disclosed to and agreed with the Lenders in advance of any contractual arrangement being negotiated with a prospective purchaser of such Property.
De (twee) hypotheekakten luiden, voor zover hier van belang, onder het kopje Hypotheekbepalingen en -bedingen, sub D, als volgt:
Verbod tot vervreemding en bezwaring
Het is de Schuldenaar en/of de Hypotheekgever zolang enige Gesecureerde Verplichting bestaat of kan ontstaan verboden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Hypotheekhouder
1. de Bezwaarde Goederen geheel of ten dele te vervreemden (…).
3.3.3.Het hof kan Eewal c.s. niet volgen in de uitleg die zij hieraan menen te kunnen geven. Onmiskenbaar betekenen deze bepalingen, in onderling verband en samenhang bezien en gelet op de context van de overeenkomst van geldlening en de hypotheekakten, dat VVOZ als schuldenaar/hypotheekgever geen bezwaarde onroerende zaken mag verkopen zonder voorafgaande toestemming van Promontoria als een van de twee huidige hypotheekhouders. VVOZ heeft haar mogelijkheden om vrij te beschikken over haar eigendom in zoverre eigenhandig beperkt door het aangaan van deze overeenkomst, kennelijk om de gewenste financiering te verkrijgen. Eewal c.s. hebben niets gesteld dat tot een andere uitleg van deze bepalingen kan leiden.
3.3.4.Onderzocht dient te worden of de weigering van Promontoria om haar medewerking te verlenen aan de verkoop door VVOZ van afzonderlijke onroerende zaken die deel uitmaken van haar vastgoedportefeuille naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is het volgende van belang.
3.3.5.Eewal c.s. hebben niet betwist dat de hypotheek is gevestigd op het geheel van de onroerende zaken in de vastgoedportefeuille van VVOZ en dat het hypotheekrecht op ieder pand strekt tot zekerheid voor de terugbetaling van de gehele lening. Niet in geschil is dat het zekerheidsobject ‘onder water staat’. Eewal c.s. hebben gesteld dat VVOZ financieel niet in staat is aan haar – al meer dan anderhalf jaar opeisbare – verplichting tot volledige aflossing van de lening te voldoen, maar zij hebben deze door Promontoria betwiste stelling ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt. VVOZ verkeert ter zake van deze verplichting tot volledige aflossing van de lening vrijwel net zo lang in verzuim als deze opeisbaar is. De thans door VVOZ beoogde verkoop van afzonderlijke onroerende zaken uit de vastgoedportefeuille tegen de marktwaarde daarvan biedt geen zicht op volledige aflossing van de lening. Uitgaande van de door DTZ geschatte marktwaarde van de vastgoedportefeuille in 2014 van € 30.390.000,= zou bij verkoop van alle onroerende zaken behorend tot die portefeuille (hetgeen Eewal c.s. gelet op de laatste eiswijziging overigens niet meer beogen) een schuld resteren van circa 5.3 miljoen euro – waarvan de helft aan Promontoria – zonder enige onroerende zaak als zekerheid. Het hof is voorshands van oordeel dat Promontoria terecht heeft opgeworpen dat de verhouding tussen de huidige hoogte van de lening ten opzichte van de waarde van het zekerheidsobject (LTV) in toenemende mate negatief zal worden beïnvloed bij iedere volgende verkoop van een afzonderlijke onroerende zaak die tot dat zekerheidsobject behoort. Voor zover Eewal c.s. hebben betoogd dat dit niet zo is, hebben zij hun betoog onvoldoende toegelicht. Eewal c.s. hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat VVOZ na de beoogde afzonderlijke verkoop tegen marktwaarde van de negen panden waarop de vordering in hoger beroep thans nog betrekking heeft, in staat zal zijn de resterende schuld met de resterende vastgoedportefeuille zodanig extern te financieren dat de lening binnen twee jaar – of binnen welke andere termijn dan ook – volledig kan worden afgelost (appeldagvaarding, nrs 10.6 en 10.7, genuanceerd bij pleitnota hoger beroep, nr 3.1 onder g). Van de drie borgen ( [A] , W&F en Citadel) valt voorshands niet te verwachten dat zij zullen (kunnen of willen) bijspringen, omdat zij, volgens de bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep afgelegde verklaring van [B] , bestuurder van VVOZ en Eewal, ook in financieel zwaar weer verkeren.
3.3.6.Eewal c.s. hebben bij akte houdende vermindering van eis en overlegging producties in hoger beroep een rapport van DTZ in het geding gebracht. Dit rapport bevat onder meer de volgende passage over de vastgoedportefeuille van VVOZ:
Vanwege de minder courante locaties, hoge leegstandspercentages, verslechterde huursituatie en mindere kwaliteit van de gebouwen kan de portefeuille worden gekwalificeerd als onderkant van de markt. De opwaartse prijsdruk die van toepassing is op hoogwaardig vastgoed is voor dit deel van de markt (vooralsnog) niet van toepassing. Hoewel er sprake is van transacties binnen dit segment, vindt dit alleen plaats tegen zeer lage prijzen. Daarbij is de verwachting dat binnen dit specifieke segment het aanbod de komende tijd verder zal stijgen waardoor de prijzen onder druk blijven staan. Dit wetende in combinatie met het vertrek van een aantal grote huurders is de verwachting dat de waarde van de portefeuille op korte termijn eerder zal dalen dan stijgen.
Het rapport mondt uit in het advies:
die gebouwen te verkopen waarvan de verwachting is dat deze op korte termijn geen positieve waarde ontwikkeling hebben.
De vordering in hoger beroep, zoals deze luidt na de laatste wijziging van eis, betreft de vervolgens door DTZ aangewezen onroerende zaken, die volgens haar op korte termijn geen positieve waardeontwikkeling hebben.
3.3.7.Eewal c.s. baseren, naar het hof begrijpt, op dit rapport hun stelling dat de waarde van de onroerende zaken van VVOZ in de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid alleen maar minder waard zal worden, zodat de door VVOZ beoogde, door Eewal als opvolgend tweede lening gever gesteunde, verkoop van de door DTZ aangewezen onroerende zaken mede in het belang is van Promontoria en zij dus geen redelijk belang heeft haar medewerking aan die verkoop te onthouden.
3.3.8.Deze stelling gaat niet op, reeds omdat Eewal c.s. zelf terecht hebben opgemerkt dat geen enkele zekerheid bestaat over de toekomst van de vastgoedmarkt (appeldagvaarding nr 7.8), maar ook omdat met het rapport van DTZ niet aannemelijk is gemaakt dat de relevante markt op de (middel)lange termijn ongunstige vooruitzichten heeft en geen positieve ontwikkeling zal laten zien. De stellingname van Promontoria dat zij de vastgoedportefeuille, zoals deze thans is, als zekerheidsobject voor de lening in stand wil laten in afwachting van een eventuele positieve waardeontwikkeling in de toekomst, kan niet worden aangemerkt als ‘speculeren’ door Promontoria met eigendom van VVOZ, zoals Eewal c.s. hebben betoogd, maar is integendeel aan te merken als een redelijke stellingname van Promontoria, die aanspraak heeft op de volledige aflossing van haar deel van de lening en daartoe zekerheid heeft bedongen in de vorm van de vastgoedportefeuille. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5.5 is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat in het scenario dat Eewal c.s. met de ingestelde vordering voor ogen staat een reële kans bestaat op volledige aflossing.
3.3.9.Tegen deze achtergrond is het hof voorshands van oordeel dat de weigering van Promontoria om haar medewerking te verlenen aan de verkoop door VVOZ van afzonderlijke onroerende zaken die deel uitmaken van haar vastgoedportefeuille naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
3.3.10.Hetgeen hiervoor onder 3.3.2 tot en met 3.3.8 is overwogen leidt naar het voorlopig oordeel van het hof voorts tot de conclusie dat Promontoria niet op goede gronden kan worden verweten onrechtmatig jegens Eewal c.s. te handelen, dan wel jegens hen misbruik van bevoegdheid te maken door meergenoemde medewerking te weigeren.
3.3.11.Bovendien is het hof van oordeel dat Promontoria terecht heeft gesteld dat (ook) de vordering zoals deze luidt na de laatste eiswijziging in hoger beroep te vaag en onbestemd is, omdat zij, als (een van de twee) hypotheekgever(s) afhankelijk wordt gemaakt van de besluitvorming van VVOZ als eigenaar/hypotheeknemer en Eewal als tweede hypotheekgever over tijdstip, voorwaarden, keuze van potentiële kopers enzovoort bij de verkoop van afzonderlijke onroerende zaken behorend tot de vastgoedportefeuille van VVOZ. Dit doet naar het voorlopig oordeel van het hof geen recht aan de positie die zij heeft als lening- en hypotheekgever, zoals vastgelegd in de diverse overeenkomsten en akten.
3.3.12.De overige stellingen van Eewal c.s kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom geen bespreking.