ECLI:NL:GHAMS:2015:3379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.165.466/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming en schadevergoeding na zaakwaarneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had [appellant] veroordeeld om een perceel bouwgrond met daarop een schuur te ontruimen, dat in eigendom toebehoorde aan [geïntimeerde]. De ontruiming vond plaats met behulp van de deurwaarder en [geïntimeerde] zelf, die als hulppersoon optrad. [appellant] had zijn eigendommen niet tijdig verwijderd, ondanks meerdere sommaties. Het hof oordeelt dat de deurwaarder en [geïntimeerde] op juiste wijze hebben gehandeld en dat de zaakwaarneming door [geïntimeerde] rechtmatig was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] in de kosten van het geding wordt verwezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in het kader van ontruimingen en de gevolgen van niet-naleving van rechterlijke vonnissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.165.466/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/14/158474/KG ZA 14-380
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 augustus 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] , [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn.
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. de Vis te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 februari 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 19 januari 2015 dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Nadat [geïntimeerde] bij exploot van anticipatie van 23 februari 2015 de zaak vervroegd had aangebracht, hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 juli 2015 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vorderingen (in conventie) van [geïntimeerde] zal afwijzen en zijn eigen vorderingen (in reconventie) zal toewijzen, met beslissing over de kosten en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met beslissing over de kosten en de nakosten.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen die feiten neer op het volgende.
2.2.
[appellant] is bij vonnis van 5 december 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening een aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorend perceel bouwgrond met de daarop gebouwde schuur aan de Westeinderweg te Wognum te verlaten en te ontruimen, met machtiging van [geïntimeerde] om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie. Het vonnis is op 6 december 2013 aan [appellant] betekend. In het exploot is aangezegd dat indien [appellant] niet aan het vonnis voldoet, op 16 december 2013 zal worden overgegaan tot tenuitvoerlegging.
2.3.
Op 9 december 2013 is [appellant] door de politie aangehouden wegens verdenking van een poging tot brandstichting aan genoemde schuur. [appellant] heeft tot en met 12 december 2013 in detentie gezeten.
2.4.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2013 is [appellant] veroordeeld om het stuk bouwgrond met de daarop gebouwde schuur onmiddellijk te verlaten en te ontruimen, met machtiging van [geïntimeerde] om de ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterk arm. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat hij de vrees van [geïntimeerde] dat indien [appellant] vóór 16 december 2013 zal worden vrijgelaten hij zal trachten om de schuur vóór de ontruiming in brand te steken voldoende gerechtvaardigd acht. Het vonnis is op 11 december 2013 op het politiebureau aan [appellant] betekend waarbij [appellant] is aangezegd dat de ontruiming thans zal worden aangevat.
2.5.
De hiervoor genoemde vonnissen van 5 december 2013 en 11 december 2013 zijn door dit hof bij arresten van 8 maart 2014 en 21 oktober 2014 bekrachtigd. Deze arresten zijn inmiddels onherroepelijk.
2.6.
De ontruiming van het perceel bouwgrond heeft plaatsgevonden vanaf 11 december 2013 en heeft geduurd tot - in ieder geval - 23 december 2013. Daarbij zijn de persoonlijke bezittingen en de inboedel van [appellant] door [geïntimeerde] in twee containers opgeslagen. Deze containers zijn getransporteerd naar twee verschillende locaties, te weten naar de familie Eeken aan de Zomerdijk te Wognum en een terrein aan de Kerkstraat 93 te Wognum. Laatstgenoemde locatie betreft een stuk grond dat eigendom is van een zakelijke relatie van [geïntimeerde] , Ooms Bouw & Ontwikkeling B.V. (hiena: Ooms). Naar deze locatie zijn ook de overige zaken van [appellant] afgevoerd, waaronder een paar 100 kuubkisten, een losse hout voorraad, twee oude auto's, een oude tractor en een grasmaaier voor achter de tractor.
2.7.
[appellant] is bij brieven van 4 april 2014, 25 juni 2014 en 11 november 2014 gesommeerd om zijn eigendommen van het terrein van Ooms te verwijderen. [appellant] heeft aan de die sommaties geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg (in conventie) de veroordeling van [appellant] om binnen twee weken na betekening van het vonnis al zijn eigendommen die zich bevinden op het terrein gelegen aan de Kerkstraat 93 te Wognum te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom, met machtiging van [geïntimeerde] om, indien [appellant] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, de verwijdering van de eigendommen van [appellant] op diens kosten zelf te doen bewerkstelligen, zonodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie, met de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In reconventie vorderde [appellant]
- de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot op smartengeld van
€ 10.000,00;
- de veroordeling van [geïntimeerde] tot het toelaten van een inspectie door [appellant] van zijn eigendommen;
- de veroordeling van [geïntimeerde] om op eigen kosten zorg te dragen voor vervoer en opslag van de eigendommen van [appellant] naar een aanvaardbare opslagruimte;
beide laatste veroordelingen op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten
De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd, de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen en [appellant] verwezen in de kosten van het geding. Daartegen heeft [appellant] zich in hoger beroep voorzien onder aanvoering van zeven grieven.
3.2.
De eerste grief strekt blijkens haar toelichting ten betoge dat [geïntimeerde] op 11 december 2013 en daarna ten onrechte zelf de ontruiming van het perceel bouwgrond aan de Westeinderweg te Wognum ter hand heeft genomen en dat [geïntimeerde] aldus in strijd met het bepaalde in artikel 556 Rv eigen richting valt te verwijten.
3.3.
Deze grief faalt. Met betrekking tot de wijze van ontruiming zijn slechts enkele voorschriften in de wet opgenomen. Uit het eerste lid van artikel 556 Rv vloeit voort dat de deurwaarder bevoegd is te doen wat redelijkerwijs nodig is om de ontruiming te bewerkstelligen. Binnen de grenzen van het redelijke is derhalve de deurwaarder bevoegd om daarbij hulppersonen en materiaal in te schakelen. Waar [appellant] niet tijdig voor de ontruiming, waartoe hij bij een rechterlijk vonnis veroordeeld was, zelf ter hand heeft genomen, stond het [geïntimeerde] op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 11 december 2013 vrij die ontruiming te doen geschieden door inschakeling van de deurwaarder, aan wie het verder in de gegeven omstandigheden was te bepalen wat redelijkerwijs nodig was om de ontruiming feitelijk te bewerkstelligen. Het stond hem vrij om er voor te kiezen aan [geïntimeerde] daarbij als zijn hulppersoon een belangrijke rol toe te bedelen, gelijk de deurwaarder ook heeft gedaan. Onbestreden staat vast dat de deurwaarder bij de ontruiming, die kennelijk in verband met de aard en de hoeveelheid van de te verwijderen zaken bijna twee weken heeft geduurd, supervisie heeft gehouden en dat hij de gang van zaken bij de ontruiming door middel van de nodige foto’s heeft gedocumenteerd. Daarmee is aan het voorschrift van artikel 556 Rv voldaan.
3.4.
De grieven 2, 3, 4, 5 en 8 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Door middel daarvan bestrijdt [appellant] de overwegingen van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] , na de verwijdering van de eigendommen van [appellant] van het perceel, zich uit hoofde van zaakwaarneming over die eigendommen heeft ontfermd. [appellant] betoogt daartoe dat [geïntimeerde] zich niet zozeer heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van [appellant] , maar uitsluitend zijn eigen belangen heeft gediend, dat hij zich daartoe wederrechtelijk in het bezit van de zaken van [appellant] heeft gesteld en dat niet valt in te zien op welke rechtsgrond hij, [appellant] , gehouden is om zijn zaken weer tot zich te nemen.
3.5.
De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Bij uitvoerbaar verklaard vonnis van 5 december 2013 is [appellant] tot het afvoeren van zijn zaken van het terrein veroordeeld. Aan die veroordeling heeft hij niet vrijwillig voldaan en het was, niet alleen vanwege zijn detentie maar zeker ook gelet op de aard en hoeveelheid te verwijderen zaken te verwachten dat hij ook niet tijdig aan zijn verplichting op grond van het vonnis van 5 december 2013 zou voldoen. In het licht van het vonnis van 11 december 2013 stond het [geïntimeerde] vrij de ontruiming te (doen) bewerkstelligen. Dat hij daarmee tevens zijn eigen belang diende, staat aan de kwalificatie zaakwaarneming voor deze ontruiming niet in de weg. Door de zaken op te slaan in twee containers (en aldus het onmiddellijk afvoeren en vernietigen ervan te voorkomen) behartigde [geïntimeerde] het belang van [appellant] , maar die belangenbehartiging impliceert geenszins dat [geïntimeerde] daardoor enige bezitsdaad verrichtte, noch voor zichzelf, noch voor [appellant] . Op grond van het bepaalde in artikel 6:199artikel 6:199 BW verplichtte [geïntimeerde] zich daarmee om de waarneming voort te zetten zolang en voor zover dat redelijkerwijze van hem kan worden gevergd. De zaakwaarneming is aangevangen op de datum van de ontruiming, 11 december 2013. Blijkens de sommaties van 4 april 2014, 25 juni 2014 en 11 november 2014 heeft [geïntimeerde] deze zaakwaarneming gedurende een periode van bijna een jaar voortgezet. Dit tijdvak was ruimschoots voldoende voor [appellant] om de behartiging van zijn belangen met betrekking tot de zaken weer zelf ter hand te nemen en tot een verdere continuering van de zaakwaarneming was (en is) [geïntimeerde] niet gehouden. [appellant] is daarentegen op grond van het bepaalde in artikel 6:200artikel 6:200 BW gehouden, om, nu zijn belang naar behoren is behartigd, de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de zaakwaarneming. Het staat [geïntimeerde] in ieder geval vrij om als onderdeel van de schadevergoeding de afvoer van de desbetreffende zaken door [appellant] van het terrein van Ooms te vorderen. De grieven 2, 3, 4, 5 en 8 falen.
3.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [geïntimeerde] zich op redelijke grond heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van [appellant] en jegens hem niet onrechtmatig heeft gehandeld. Daarop stuiten ook de grieven 6 en 7 af, die strekken ten betoge dat [geïntimeerde] op grond van een door hem gepleegde onrechtmatige daad jegens [appellant] aansprakelijk zou zijn tot schadevergoeding en (ter fine van begroting daarvan) tot het toelaten van een inspectie. Wat betreft dit laatste verenigt het hof zich met de overweging van de voorzieningenrechter dat het op de weg van [appellant] had gelegen om desgewenst een schouw uit te voeren tijdens het wegvoeren van zijn eigendommen van het terrein van Ooms, waarvoor [appellant] ruimschoots de tijd heeft gehad en waarbij hij zich had kunnen laten bijstaan door een deurwaarder.
3.7.
De grieven falen. Bij het pleidooi heeft [appellant] nog naar voren gebracht dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de verwijdering van zijn eigendommen van het terrein van Ooms. [appellant] heeft in zijn memorie echter geen grief gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter met betrekking tot het spoedeisend belang. Voor zover in dat bij pleidooi ingenomen standpunt een nieuwe grief ligt besloten, is die grief niet toelaatbaar nu [geïntimeerde] daar niet ondubbelzinnig mee heeft ingestemd. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H.C. van Harmelen, C. Uriot en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015