ECLI:NL:GHAMS:2015:3380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.169.568/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurgeschil tussen huurder en woningstichting met betrekking tot ontruiming en boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld tot ontruiming van een woning die hij huurt van de Stichting Stadgenoot. De kantonrechter had ook een boete opgelegd van € 2.771,05, vermeerderd met wettelijke rente, voor elke maand dat [appellant] de woning na 31 maart 2015 in gebruik houdt. [appellant] betwistte de uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) en stelde dat hij nog steeds in de woning woont. Hij voerde aan dat de kantonrechter een kennelijke feitelijke misslag had gemaakt door aan te nemen dat hij zich had uitgeschreven. In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid. Het hof concludeerde dat de kantonrechter niet op een feitelijke misslag had geoordeeld en dat de belangen van Stadgenoot bij ontruiming zwaarder wegen dan die van [appellant]. De incidentele vordering werd afgewezen en het hof hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het pleidooi in de hoofdzaak is gepland op 22 oktober 2015.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer gerechtshof : 200.169.568/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3874978 KK EXPL 15-245
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 augustus 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.M. Berendsen te Amsterdam,
tegen:
de stichting
STICHTING STADGENOOT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.A. Tuinman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Stadgenoot genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 31 maart 2015 in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenstaand zaaknummer gewezen vonnis in kort geding van 24 maart 2015 tussen Stadgenoot als eiseres en [appellant] als gedaagde. Op 16 april 2015 heeft [appellant] een herstelexploot doen uitbrengen.
Op de eerstdienende dag heeft [appellant] onder verwijzing naar en overeenkomstig de appeldagvaarding een memorie van grieven genomen. Bij deze memorie heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en producties overgelegd en geconcludeerd als aan het slot van die memorie vermeld.
[appellant] heeft bij memorie van grieven tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met veroordeling van Stadgenoot in de kosten van dit incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft Stadgenoot verweer gevoerd in de hoofdzaak en in het incident. In de hoofdzaak heeft Stadgenoot geconcludeerd als aan het slot van die memorie vermeld. Ten aanzien van de incidentele vordering heeft Stadgenoot geconcludeerd dat het hof die vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het incident en de nakosten.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident en pleidooi in de hoofdzaak.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. [appellant] huurt van Stadgenoot een woning aan het [adres] (hierna ook: het gehuurde). Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om aan Stadgenoot een boete te betalen van € 2.771,05, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 445,79 voor iedere maand gedurende welke [appellant] na 31 maart 2015 de woning in gebruik houdt. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [appellant] - samengevat - aangevoerd dat de kantonrechter blijkens rechtsoverwegingen 1.7 en 6 van het bestreden vonnis ervan is uitgegaan dat [appellant] zich heeft doen uitschrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP), dat uit de door zijn advocaat in eerste aanleg overgelegde pleitaantekeningen blijkt dat [appellant] dit nu juist betwist en dat hij stelt dat hij ambtelijk is uitgeschreven, zodat het bestreden vonnis op een kennelijke feitelijke misslag berust. [appellant] stelt - onder verwijzing naar de als productie 1 en 2 bij de appeldagvaarding overgelegde stukken - dat de gemeente op ondeugdelijke gronden tot uitschrijving is overgegaan en inmiddels ook ervan overtuigd is geraakt dat hij steeds in zijn woning heeft gewoond en er nog steeds woont. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat niet valt in te zien waarom het door Stadgenoot gestelde belang van een spoedige ontruiming teneinde de woning wederom ter beschikking te kunnen stellen aan woningzoekenden die voor de woning in aanmerking komen - waarmee Stadgenoot aangeeft dat de ontruiming onomkeerbaar zal zijn en dus feitelijk tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden - zwaarder dient te wegen dan zijn belang, nu hij, indien de vorderingen van Stadgenoot in appel alsnog worden afgewezen, toch ook voor de betreffende woning in aanmerking komt.
2.3
Stadgenoot heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Het is het hof niet gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Dat de kantonrechter in het bestreden vonnis (kennelijk) de stelling van Stadgenoot heeft overgenomen dat [appellant] zichzelf heeft uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) - de voorganger van de BRP - en daarmee zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan het betoog van [appellant] dat het een ambtelijke uitschrijving betrof, maakt nog niet dat sprake is van een dergelijke misslag. Wat daarvan verder zij, de uitschrijving door [appellant] heeft, anders dan [appellant] heeft betoogd, naar het oordeel van het hof niet voor een belangrijk deel bijgedragen aan het voorlopig oordeel van de kantonrechter. Uit rechtsoverweging 6 van het betreden vonnis volgt dat de kantonrechter vooral op basis van de bevindingen van de medewerkers van Stadgenoot, het proces-verbaal opgemaakt door de Politie Eenheid Amsterdam en de ondertekende verklaringen van de Letse personen die telkens in het gehuurde zijn aangetroffen tot het oordeel is gekomen dat het voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet meer in het gehuurde heeft en dat hij het gehuurde onderverhuurt. Voor de kantonrechter is - zo blijkt uit het vervolg van rechtsoverweging 6 - de omstandigheid dat gedaagde zichzelf “bovendien” in de GBA van het adres van het gehuurde heeft uitgeschreven, een omstandigheid die zijn voorlopig oordeel slechts ondersteunt.
2.6
Stadgenoot heeft nog aangevoerd dat het ook nauwelijks relevant is of het om een ambtelijke uitschrijving of een uitschrijving op initiatief van [appellant] gaat, omdat het in beide gevallen een duidelijke aanwijzing is dat [appellant] in de betreffende periode niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad. [appellant] heeft in de toelichting op zijn incidentele vordering, tevens zijnde de toelichting op grief 1, uitvoerig betoogd dat de ambtelijke uitschrijving (ook volgens de gemeente) onterecht was en dat dus - anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld - allerminst aannemelijk is dat hij op enig moment niet (langer) zijn hoofdverblijf heeft gehad in het verhuurde, welke stelling hij thans heeft onderbouwd met stukken waarvan een deel dateert van na het bestreden vonnis. Of sprake was van een (onterechte) ambtelijke uitschrijving, hetgeen door Stadgenoot wordt betwist, kan evenwel eerst bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde komen, evenals de vraag of dit tot een ander voorlopig oordeel moet leiden.
2.7
Gesteld noch gebleken is voorts dat na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij [appellant] zal doen ontstaan. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat Stadgenoot geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. Op grond van al het vorenstaande oordeelt het hof dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis moet worden afgewezen.
2.8
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij bij het eindarrest worden verwezen in de kosten van het incident.
2.9
In de hoofdzaak is reeds bepaald dat op 22 oktober 2015 om 9.30 uur het pleidooi zal plaatsvinden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat op 22 oktober 2015 om 9.30 uur het pleidooi zal plaatsvinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.C. Meijer en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.