ECLI:NL:GHAMS:2015:3412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
200.165.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing faillissement en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot opheffing van haar faillissement, dat op 1 juli 2014 was uitgesproken, en de gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. Appellante, die in een echtscheidingssituatie verkeerde, had haar faillissement aangevraagd, maar het hof oordeelde dat zij niet had aangetoond dat zij te goeder trouw was ten aanzien van de schulden die zij had opgebouwd, met name een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor boetes wegens het onverzekerd laten van een auto. Het hof concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij haar financiële situatie onder controle had en dat zij niet had voldaan aan haar informatieverplichtingen jegens de curator. De curator had verklaard dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen tijdens het faillissement en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat het verzoek tot opheffing van het faillissement had afgewezen. Appellante werd aangeraden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als zij kon aantonen dat haar situatie was verbeterd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.165.726/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/14/205 F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van
21 mei 2015
in de zaak van:
[appellante],
wonend te [plaats] ,
appellante,
advocaat:
S. Alandte [plaats]

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 3 maart 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2015, waarbij haar verzoek tot opheffing van het op 1 juli 2014 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 12 mei 2015. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Aland voornoemd, die het beroepschrift mondeling heeft toegelicht. Voorts is namens de curator, […] , verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van 25 maart 2015, met bijlagen, en de brieven van 26 maart 2015, 7 mei 2015 en 11 mei 2015 van de curator en de door [appellante] op 8 mei 2015 nader overgelegde stukken. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in hoger beroep - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. [appellante] is in de loop van 2014 in een echtscheidingssituatie geraakt. De omstandigheden die samenhingen met de echtscheiding en de schuld aan […] brachten [appellante] en haar toenmalige echtgenoot tot het doen van een eigen aangifte tot faillissement. De relatie tussen [appellante] en haar toenmalige echtgenoot was zodanig dat [appellante] tijdens het huwelijk volstrekt geen zicht had op de financiële huishouding. [appellante] was zich tot het moment dat de schuldhulpverlening op gang kwam niet bewust van de enorme schuldenpositie. De schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) betreft boetes in verband met het onverzekerd laten van een ten name van [appellante] gestelde auto. [appellante] bestrijdt dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schuld. [appellante] diende voor de verzekering van deze auto een premie van € 30,= per maand te voldoen. Door het faillissement werd dit bedrag niet langer per automatische incasso afgeschreven, maar moest de premie middels acceptgiro worden betaald. Tijdens het faillissement zijn de facturen niet bij [appellante] terechtgekomen. Naar achteraf blijkt zijn de facturen niet doorgestuurd door de curator of doorgestuurd naar een verkeerd adres, namelijk de vroegere woning van [appellante] . [appellante] heeft in verband met de schuld aan het CJIB een betalingsregeling getroffen van € 75,= per maand. De schuld bedraagt thans nog € 1.008,66. [appellante] heeft haar uiterste best gedaan om aan de informatieverplichting jegens de curator te voldoen. De curator heeft door de postblokkade kennis kunnen nemen van alle noodzakelijke informatie. [appellante] heeft een baan in de zorg. Zij werkt tweeëndertig uur per week in […] . [appellante] doet haar best te solliciteren voor een aanvullend inkomen naast haar baan voor vier dagen. Zij is gemotiveerd zo snel mogelijk de ontstane boedelachterstand te voldoen. [appellante] is vertrokken uit de voormalige huurwoning waarin zij met haar toenmalige echtgenoot woonde. Zij heeft verzuimd bij de verhuurder te melden dat zij niet meer woonachtig was in die woning; dat zij de huur had moeten opzeggen is haar pas later gebleken. [appellante] heeft zich destijds wel laten uitschrijven bij de Gemeentelijke Basisadministratie, omdat dit een vereiste was voor het aangaan van de huur van een nieuwe woning. [appellante] voelt zich niet verplicht de ontstane huurachterstand te voldoen, omdat dit een woning betreft van haar toenmalige echtgenoot. Sinds juli 2014 verblijft [appellante] zelfstandig in een huurwoning en heeft zij geen enkele huurachterstand laten ontstaan, aldus steeds [appellante] .
2.2
De curator heeft in hoger beroep het volgende verklaard. [appellante] is tijdens het intakegesprek en vervolgens meermalen schriftelijk geïnformeerd over haar verplichtingen tijdens het faillissement. Lange tijd zijn door de curator geen inkomensspecificaties ontvangen ondanks herhaalde verzoeken daartoe. Op [appellante] rust een informatieverplichting ondanks de postblokkade. [appellante] mag er niet vanuit gaan dat zij geen (aanvullende) informatie hoeft aan te leveren, omdat de curator (volgens haar) over alle informatie zou beschikken via de postblokkade. Ondanks dat daar herhaaldelijk om is gevraagd heeft de curator pas in januari 2015 inkomensspecificaties van [appellante] ontvangen. Bij brieven van 1 en 7 augustus 2014 is [appellante] verder geïnformeerd omtrent de hoogte van het vrij te laten bedrag (vtlb). Er is een totale boedelachterstand van € 855,43, behoudens eventuele rechten op toeslagen van de belastingdienst. Als [appellante] recht heeft op toeslagen en/of teruggave inkomstenbelasting, dan neemt haar afdrachtverplichting daarmee toe. De curator is gebleken dat [appellante] tweeëndertig uur per week werkt, waardoor op haar een aanvullende sollicitatieverplichting rust. De curator heeft geen afschriften van sollicitatiebrieven van [appellante] ontvangen, zodat [appellante] ook deze verplichting niet nakomt. Vanaf het begin van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn via de postblokkade herhaald aanmaningen ontvangen voor [appellante] . Bij het vonnis dat is gewezen met betrekking tot de huurschuld is naast de heer […] ook [appellante] veroordeeld tot betaling van € 3.779,41 ter zake van achterstallige huur. Daarnaast is [appellante] bij brief van 17 oktober 2014 verzocht om de op haar naam staande auto per omgaande te laten verzekeren. Kennelijk is dit niet onmiddellijk gebeurd, nu er zelfs op 13 januari 2015 nog een boete door het CJIB is opgelegd. Door de auto niet te verzekeren laat [appellante] nieuwe schulden ontstaan. De curator verklaart dan ook afwijzend te staan tegenover het verzoek tot omzetting van het faillissement van [appellante] naar de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.3
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [appellante] daarin niet is geslaagd.
2.4
Gebleken is dat [appellante] in voornoemde periode een schuld van € 1.814,= aan het CJIB heeft laten ontstaan. De schuld aan het CJIB bestaat uit boetes in verband met het onverzekerd laten van een op naam van [appellante] staande auto. Het is de verantwoordelijkheid van [appellante] om een deugdelijke verzekering af te sluiten voor een op haar naam staande auto. Dat [appellante] dit niet heeft gedaan kan haar worden verweten. Dat [appellante] de verzekeringspremie van € 30,= per maand niet heeft voldaan, omdat de facturen rechtstreeks naar de curator werden gestuurd en deze de facturen niet aan haar heeft doorgezonden, doet daaraan niet af. [appellante] is er bij e-mailbericht van 15 augustus 2014 en vervolgens nogmaals bij brief van 17 oktober 2014 op gewezen dat zij diende zorg te dragen voor een deugdelijke verzekering van de op haar naam staande auto. [appellante] heeft daar echter, gezien de recente boete van 13 januari 2015, niet voor gezorgd. Dat [appellante] - naar zij ter zitting in hoger beroep heeft gesteld - de schuld aan het CJIB inmiddels heeft teruggebracht tot € 1.008,66 kan haar evenmin baten, nu daarmee de schuld nog steeds meer dan € 500,= bedraagt. Deze schuld staat aan haar toelating tot de schuldsanering in de weg.
2.5
Dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. [appellante] heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat zij een ontwikkeling heeft doorgemaakt waardoor zij de omstandigheden die haar in de financiële problemen hebben gebracht, thans onder controle heeft. Nu recent is gebleken van het laten ontstaan van nieuwe schulden, de informatieverplichting jegens de curator niet voldoende wordt nagekomen en niet gebleken is dat [appellante] zich heeft voorzien van toereikende structurele hulp (bijvoorbeeld in de vorm van beschermingsbewind), is onvoldoende aannemelijk geworden dat de situatie van [appellante] reeds zodanig is gestabiliseerd dat op grond daarvan nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gewaarborgd is. In dit verband heeft het hof tevens meegewogen de bevindingen van de curator en diens negatieve advies met betrekking tot het onderhavige verzoek. Het hof geeft [appellante] in overweging zich in een later stadium, indien met voldoende onderbouwing aannemelijk kan worden gemaakt dat zij haar zaken gedurende een langere periode op orde heeft en haar leven een stabiele wending heeft genomen in die zin dat de verwachting gerechtvaardigd is dat zij, indien zij tot de schuldsanering zal worden toegelaten, zal voldoen aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen, opnieuw tot de rechter te wenden teneinde een toelatingsverzoek ter beoordeling voor te leggen.
2.6
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, M.A. Goslings en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.