Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
€ 2.100
€ 2.108
4.Beoordeling van het geschil
€ 5.000 -/-
€ 2.150 -/-
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag schenkbelasting die is opgelegd aan belanghebbende na de verkoop van een woning. De woning, met een WOZ-waarde van € 258.000, werd verkocht voor € 250.000, waarbij een deel van de koopsom, € 40.000, werd kwijtgescholden. De inspecteur van de Belastingdienst had de schenking vastgesteld op € 48.000, uitgaande van de WOZ-waarde, en een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 1.075. Belanghebbende ging in beroep tegen deze aanslag, stellende dat de woning was verkregen door koop en niet door schenking, en dat de schenkbelasting lager zou moeten zijn.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de verkoop van de woning en de kwijtschelding van de koopsom samen een samenstel van rechtshandelingen vormen. Hierdoor is de waarderingsregel van artikel 21, lid 5, van de Successiewet 1956 van toepassing. Het hof bevestigde dat de aanslag schenkbelasting correct was berekend, waarbij de betaalde overdrachtsbelasting in mindering kan worden gebracht op de schenkbelasting. De slotsom was dat de aanslag schenkbelasting tot een juist bedrag was opgelegd en het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.