Naar het oordeel van het hof is de rechtbank op goede gronden tot de juiste beslissing gekomen. Met recht heeft de rechtbank vooropgesteld dat de rechter geen oordeel toekomt over de inhoudelijke juistheid van de opinie van het VGM, inhoudende dat het schilderij niet van de hand van Van Gogh is. Toeschrijving van een schilderij aan een bepaalde schilder is geen exacte wetenschap, maar het resultaat van een beoordeling die tot het exclusieve terrein van ter zake deskundigen behoort. Daarbij komt het aan op een optelsom van elementen, zoals de herkomst, de voorstelling en stijl van het werk, waarbij de uitkomst afhangt van hoe de verschillende elementen worden gewogen en geïnterpreteerd; uiteindelijk komt het aan op een tot op zekere hoogte intuïtieve eindafweging en overtuiging. Dat betekent dat verschillende deskundigen tot verschillende uitkomsten kunnen komen, zoals in het onderhavige geval ook is gebleken. Het VGM kan niet worden verplicht afstand te nemen van de resultaten van de eigen afweging, op de grond dat ook een andere mogelijk is. De rechter kan slechts beoordelen of de deskundigen van het VGM in strijd hebben gehandeld met de voor hen geldende zorgvuldigheidsnormen.
Op het VGM rust de verplichting om, gegeven zijn status als (bijna monopolistische gespecialiseerde) expert ten aanzien van de werken van Van Gogh zorgvuldig onderzoek te doen. Vast staat dat geen specifieke wettelijke normen gelden voor een onderzoek als hier aan de orde. De normen van NIVRE zijn niet van toepassing, nu het VGM niet is aangesloten bij dat instituut. Het gaat dan ook om de zorgvuldigheid die verlangd kan worden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam, gespecialiseerd, vakgenoot in het authenticiteitsonderzoek van schilderijen. Voor de door [appellant] voorgestane analoge toepassing van de eisen die aan artsen worden gesteld in het kader van letselschade is geen ruimte; zowel de aard van de problematiek als de toepasselijke regelgeving verschillen daarvoor te zeer.
De rechtbank heeft [appellant] naar het oordeel van het hof terecht niet gevolgd in zijn betoog dat de opinie onrechtmatig is jegens hem, omdat die opinie op onjuiste gronden is gebaseerd en/of omdat het VGM de voor hem geldende zorgvuldigheidsnormen heeft geschonden. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat [appellant] er zelf voor gekozen heeft het VGM om een opinie te vragen. De rechtbank heeft onderkend dat het VGM onder omstandigheden onrechtmatig kan handelen jegens een rechthebbende op een werk, indien het VGM bij zijn onderzoek naar het werk en de daarop gebaseerde opinie onvoldoende zorgvuldigheid betracht. In dit verband is van belang dat het VGM een gezaghebbende en zeer belangrijke autoriteit is op het gebied van het werk van Van Gogh en moeten de grote belangen van degene die meent in het bezit te zijn van een werk van Van Gogh, mede in aanmerking worden genomen. Echter, met de rechtbank meent het hof dat [appellant] een dergelijke onzorgvuldigheid van de zijde van het VGM, gelet op de toepasselijke norm van een bekwaam en zorgvuldig handelende deskundige, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het VGM heeft gemotiveerd gesteld en toegelicht dat het bij de totstandkoming van de opinie en bij de hantering van zijn uitgangspunten voor de waardering de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Het VGM heeft het schilderij aan een onderzoek door een team van deskundigen onderworpen waarbij het onder meer de herkomst, de iconografie en de stijl heeft beoordeeld. Vast staat dat het VGM zich heeft verdiept in de schildertechniek, het doek, de gebruikte kleuren, de handtekening en de bijzonderheden van het schilderij (zoals de overgedragen verf) en dat het deze heeft vergeleken met hetgeen bekend is van het werk van Van Gogh.
Het VGM heeft zijn opinie in begrijpelijke termen schriftelijk gemotiveerd, summier, maar voldoende duidelijk, begrijpelijk en innerlijk consistent. Het VGM heeft de door [appellant] overgelegde rapporten in zijn onderzoek betrokken en zich er, naar aanleiding van het door [appellant] nader aangedragen materiaal van anderen die het schilderij hebben bezien, vervolgens ook van vergewist dat dit onvoldoende was om zijn mening te herzien. Daarbij heeft het VGM er blijk van gegeven open te staan voor andere of nieuwe argumenten, doch deze niet voldoende te achten voor een andere uitkomst van de aan hem gevraagde opinie. Daarmee heeft het onderzoek van het VGM voldaan aan de voornoemde norm. Dat meer, ander of aanvullend onderzoek mogelijk was geweest doet daaraan niet af. Dat andere experts tot andere opvattingen komen evenmin. Anders dan [appellant] betoogt, is de formulering van de opinie niet zodanig stellig dat deze neerkomt op de conclusie dat het schilderij een vervalsing is. Nu er, onweersproken, geen sprake is van nieuw materiaal behoeft het VGM ook niet nogmaals tot onderzoek over te gaan. De conclusie is dat [appellant] naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die – indien bewezen – het oordeel kunnen dragen dat het VGM jegens hem toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Op het voorgaande stuiten alle grieven af.