ECLI:NL:GHAMS:2015:3984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
200.130.544/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de onderzoekskosten en veroordeling tot betaling aan de onderzoeker

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 25 september 2015, wordt de vergoeding van de onderzoeker vastgesteld en wordt de besloten vennootschap Phoenicia Hotel (Holding) B.V. veroordeeld tot betaling van het nog niet betaalde deel van de onderzoekskosten. De zaak betreft een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Phoenicia, dat op verzoek van [A] is ingesteld. De Ondernemingskamer heeft eerder al een onderzoek bevolen en de kosten daarvan vastgesteld op € 20.000, later verhoogd naar € 38.220. De onderzoeker, mr. P.R.W. Schaink, heeft een verzoek ingediend om zijn vergoeding vast te stellen op € 36.615, waarbij hij al een voorschot van € 24.000 heeft ontvangen van [A].

De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er geen bezwaren zijn ingediend tegen de verzoeken van de onderzoeker en dat deze verzoeken niet onredelijk zijn. Daarom wordt de vergoeding van de onderzoeker vastgesteld op het gevraagde bedrag. Aangezien de onderzoekskosten niet volledig door Phoenicia zijn betaald, maar gedeeltelijk door [A], wordt Phoenicia veroordeeld tot betaling van het nog openstaande bedrag van € 12.615 aan de onderzoeker. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beschikking is gegeven door een panel van rechters, waaronder de voorzitter mr. G.C. Makkink, en is openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is van belang voor de betrokken partijen en voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden en verplichtingen van de vennootschap ten aanzien van de onderzoekskosten verduidelijkt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.130.544/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 25 september 2015
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaten:
mrs. J.D. Kleynen
C. La Lau, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHOENICIA HOTEL (HOLDING) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. M.A.M.J. Stücken, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
[B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen zullen hierna respectievelijk [A] , Phoenicia en [B] worden genoemd.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 30 juli, 23 september, 25 september 2013, 19 januari 2015, 1 juni 2015 en 16 juli 2015.
1.3
Bij beschikking van 23 september 2013 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Phoenicia over de periode vanaf 1 juni 2012, het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 20.000 (de verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen) en een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten. Bij beschikking van 25 september 2013 heeft de Ondernemingskamer mr. P.R.W. Schaink aangewezen als onderzoeker in deze zaak. Bij beschikking van 19 januari 2015 heeft de Ondernemingskamer, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, mr. J.G. Molenaar (verder: Molenaar) te Amsterdam tot bestuurder van Phoenicia Hotel (Holding) B.V. benoemd.
1.4
Bij beschikking van 1 juni 2015 heeft de Ondernemingskamer het bedrag verhoogd dat het bij beschikking van 23 september 2013 bevolen onderzoek ten hoogste mag kosten tot € 38.220, de verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen en bepaald dat Phoenicia ten genoege van de onderzoeker aanvullende zekerheid dient te stellen voor de betaling van het bedrag van € 22.246 (de verschuldigde omzetbelasting daaronder begrepen).
1.5
Bij beschikking van 16 juli 2015 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het onderzoeksverslag naar het beleid en de gang van zaken van Phoenicia ter inzage ligt voor belanghebbenden en de onderzoeker in de gelegenheid gesteld een overzicht van zijn salaris en kosten met betrekking tot zijn onderzoek in het geding te brengen.
1.6
In een brief van 18 augustus 2015 heeft de onderzoeker een overzicht van de door hem aan het onderzoek bestede uren gegeven en de Ondernemingskamer verzocht om - zo begrijpt de Ondernemingskamer - zijn vergoeding overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW op een bedrag van € 36.615, de daarover verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen, vast te stellen. Verder heeft de onderzoeker de Ondernemingskamer bericht dat hij van [A] bij wijze van voorschot op de onderzoekskosten een bedrag van € 24.000, de verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen, heeft ontvangen.
1.7
Bij brief van 19 augustus 2015 heeft de onderzoeker de Ondernemingskamer verzocht aan de door de Ondernemingskamer vast te stellen vergoeding een executoriale titel te verbinden.
1.8
Bij brief van 20 augustus 2015 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer partijen in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk op 2 september 2015 uit te laten over de hiervoor onder 1.6-1.7 weergegeven verzoeken van de onderzoeker.
1.9
Bij e-mailbericht van 3 september 2015 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer de in de brief van 20 augustus 2015 genoemde termijn verlengd van 2 september 2015 naar 14 september 2015.
1.1
Bij brief van 15 september 2015 heeft mr. Kleyn namens [A] laten weten in te stemmen met het verzoek van de onderzoeker om het bedrag van de onderzoekskosten vast te stellen op het onder 1.7 bedoelde bedrag. Van de overige partijen is niets vernomen.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Nu tegen de verzoeken van de onderzoeker geen bezwaren zijn aangevoerd en deze verzoeken de Ondernemingskamer ook niet onredelijk voorkomen, zal de Ondernemingskamer de vergoeding van de onderzoeker overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW bepalen als hierna te vermelden.
2.2
Aangezien de onderzoekskosten niet vrijwillig door Phoenicia maar gedeeltelijk door [A] zijn betaald, zal de Ondernemingskamer Phoenicia veroordelen tot betaling van het nog niet betaalde deel van de onderzoekskosten aan de onderzoeker.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 36.615, de daarover verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen;
veroordeelt Phoenicia Hotel (Holding) B.V. een bedrag van € 12.615, de daarover verschuldigde omzetbelasting daaronder niet begrepen, te betalen aan mr. P.R.W. Schaink te Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. A.C. Faber, raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en drs. J. van den Belt, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 25 september 2015.