In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellante], die een loonvordering heeft ingesteld tegen haar werkgever, [geïntimeerden]. De werknemer stelt dat zij recht heeft op nabetaling van loon op basis van een arbeidsovereenkomst waarin een arbeidsduur van gemiddeld 30 uur per week is vastgelegd. De werkgever betwist echter dat de werknemer daadwerkelijk deze uren heeft gewerkt en stelt dat er mondeling is afgesproken dat de werknemer gemiddeld 20 uur per week zou werken. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de werknemer afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn benoemd en heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de werknemer gemiddeld 30 uur per week heeft gewerkt. De verklaringen van de werkgever en andere getuigen wijzen erop dat de werknemer nooit meer dan 20 uur per week heeft gewerkt en dat zij zelf om deze aanpassing heeft verzocht in verband met een dreigend loonbeslag. Het hof concludeert dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op de gevorderde nabetaling van loon en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.