ECLI:NL:GHAMS:2015:4272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.169.561/01NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen wegens vermeende vervalsing van hypotheekakte en schending van maatschapscontract

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen notarissen A en B. Klager stelt dat notaris A op 3 juli 2006 opzettelijk een valse hypotheekakte heeft laten passeren en dat notaris B in strijd met het maatschapscontract haar aandeel in het kantoorpand heeft ingebracht in haar persoonlijke vennootschap. De kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager heeft op 11 mei 2015 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De notarissen hebben op 16 juni 2015 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 28 september 2015, waarbij klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, aanwezig waren.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld. Klager heeft op 3 juli 2006 een hypotheekvolmacht verleend aan medewerkers van het notariskantoor, en op dezelfde dag heeft notaris A een hypotheekakte gepasseerd. Klager heeft pas in januari 2011 kennisgenomen van de vermeende vervalsing van de hypotheekakte. Het hof oordeelt dat de klacht niet tijdig is ingediend, aangezien klager op de hoogte had moeten zijn van de handelingen van de notarissen. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.169.561/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2014/1
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 oktober 2015
inzake
[klager] ,
wonend te [plaatsnaam] ,
appellant,
tegen
1. [notaris A] ,
2. [notaris B] ,
beiden notaris te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. B. van Leeuwen, advocaat te Goes.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 11 mei 2015 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 april 2015 (ECLI:NL:TNOSHE:2015:3). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in beide onderdelen van zijn klacht tegen geïntimeerden (hierna ook – afzonderlijk – te noemen: [notaris A] en [notaris B] en tezamen: de notarissen)
.
1.2.
De notarissen hebben op 16 juni 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2015. Klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
[notaris A] is sinds medio 1996 notaris te [plaatsnaam] , waar hij in maatschapsverband samenwerkte met in eerste instantie alleen klager, onder de naam [X] .
Per 1 januari 2006 is [notaris B] , destijds nog als kandidaat-notaris, tot deze maatschap toegetreden. Klager droeg in belangrijke mate zorg voor de financiële aangelegenheden binnen de maatschap.
2.3.2.
Het kantoorpand, gelegen [adres] , was gezamenlijk eigendom van klager en de notarissen. De maatschap was huurder van het pand.
3.2.3.
Klager en de notarissen voerden ieder hun notarispraktijk door tussenkomst van een persoonlijke vennootschap.
3.2.4.
Op 3 juli 2006 heeft klager bij notariële akte volmacht verleend aan ieder van de medewerkers van het notariskantoor [Z] om (samengevat weergegeven) namens hem een geldbedrag schuldig te erkennen aan de Rabobank en hypotheek te verlenen op het kantoorpand tot zekerheid van al hetgeen de Rabobank te vorderen zal krijgen van hem uit hoofde van (onder meer) verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen. Deze hypotheekvolmacht is gepasseerd door [notaris A] .
3.2.5.
[notaris A] heeft op 3 juli 2006 ook een notariële hypotheekvolmacht verleend. Deze hypotheekvolmacht is gepasseerd door klager.
3.2.6.
Mede op basis van voormelde hypotheekvolmachten heeft [notaris] op
3 juli 2006 een hypotheekakte gepasseerd. [notaris B] is hierbij in persoon verschenen. De hypotheekakte luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Hypotheekverlening.
De comparanten onder A genoemd verklaarden ter uitvoering van voormelde overeenkomst, aan de bank hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [notaris B] voornoemd (..) te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.”
3.2.7.
Op 19 mei 2009 heeft [notaris B] haar aandeel in de eigendom van het kantoorpand ingebracht in haar persoonlijke vennootschap. Deze akte is gepasseerd door [notaris A] .
3.2.8.
In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is aan klager per 31 december 2011 eervol ontslag verleend. Na haar benoeming tot notaris op 23 februari 2012 is het protocol van klager overgedragen aan [notaris B] . Klager is na zijn ontslag uit de maatschap [X] getreden. De notarissen zetten hun samenwerking voort onder de naam [naam] .
3.2.9.
De uittreding van klager uit de maatschap [X] heeft tot een zakelijk geschil geleid. De notarissen hebben dit geschil voorgelegd aan het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Onder leiding van de arbiters hebben partijen volledige overeenstemming bereikt over de afwikkeling van hun zakelijk geschil. Op 6 november 2013 heeft het NAI een arbitraal eindvonnis gewezen. Dit vonnis luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
“(..) Het onroerend goed [adres] wordt toebedeeld aan [notaris A] en [notaris B] .
(..) De thans (lees: 10 oktober 2013, arbiters) op het onroerend goed gevestigde hypotheek wordt door [notaris A] en [notaris B] aanvaard, zodat [klager] levert met inachtneming van deze hypothecaire inschrijving ten name van [B.V.] (..)”

4.Standpunt van klager

4.1.
[notaris B] heeft op 3 juli 2006 bewust een valse hypotheekakte laten passeren door
[notaris] , op basis van (onder meer) een door (de persoonlijke vennootschap van) klager gegeven notariële hypotheekvolmacht. Op basis van deze volmacht kon hypotheek gevestigd worden tot zekerheid voor de schulden van klager. In de hypotheekakte van 3 juli 2006 is echter zekerheid verleend voor de schulden van [notaris B] .
4.2.
In strijd met artikel 4 van het maatschapscontract heeft [notaris B] haar aandeel in de eigendom van het kantoorpand ingebracht in haar persoonlijke vennootschap. [notaris B] pleegt hiermee bewust wanprestatie. [notaris A] heeft meegewerkt aan het plegen van deze wanprestatie door de betreffende akte op 19 mei 2009 te passeren. Zowel het bewust plegen van wanprestatie als het meewerken aan het plegen van wanprestatie is onbetamelijk, zeker voor een notaris.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel 1
6.1.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft de kamer overwogen, kort gezegd, dat het de kamer ongeloofwaardig voorkomt dat klager, die daartoe nota bene zelf op 3 juli 2006 een hypotheekvolmacht had verleend, pas in januari 2011 heeft kennisgenomen van de inhoud van de hypotheekakte van 3 juli 2006.
6.2.
Klager heeft in zijn klaagschrift aangevoerd dat hij pas van de vervalsing van de hypotheekakte van 3 juli 2006 op de hoogte kwam in januari 2011 toen hij [notaris B] vroeg hoe zij de geldlening geregeld had zonder een hypotheekrecht op zijn deel van het kantoorpand. Naar zijn mening is deze klacht zo ernstig dat van verjaring geen sprake kan zijn.
6.3.
Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Daarbij is niet van belang op welk tijdstip de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen of nalaten zich (ten volle) openbaren.
6.4.
Het handelen dat klager [notaris B] verwijt (samengevat, het laten passeren van een valse hypotheekakte) heeft plaatsgevonden op 3 juli 2006. Vast staat dat klager op die dag een hypotheekvolmacht heeft verstrekt met gebruikmaking waarvan deze akte (mede) is gepasseerd. Vast staat ook dat [notaris A] die dag eveneens een hypotheekvolmacht heeft verstrekt en dat die akte is gepasseerd door klager. Klager heeft dus in ieder geval vanaf dat moment ermee bekend moeten zijn dat (mede) op basis van de door hem gegeven hypotheekvolmacht, een hypotheekrecht zou worden gevestigd op het kantoorpand en onder welke voorwaarden. Voor zover klager aanvoert dat hij voorafgaand aan het passeren van de hypotheekvolmacht geen concept van de hypotheekakte heeft gezien, is het hof van oordeel dat dit ongeloofwaardig is, maar in elk geval voor zijn rekening en risico komt. Het lag op dat moment immers op de weg van klager om de conceptakte te lezen, en, ingeval hij daarover niet beschikte, naar een concept van de akte te vragen.
6.5.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de klacht niet tijdig is ingediend, immers niet ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De kamer heeft klager daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn eerste klachtonderdeel.
Klachtonderdeel 2
6.6.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat de notarissen onweersproken hebben gesteld dat vanaf 2009 in de jaarstukken melding is gemaakt van de inbreng door [notaris B] van haar aandeel in het kantoorpand in haar besloten vennootschap, zodat klager daarvan (sowieso) vanaf 2010 op de hoogte moet zijn geweest.
6.7.
Ter zitting in hoger beroep hebben de notarissen nog aangevoerd dat de huur van het kantoorpand, althans het aandeel van [notaris B] daarin, al sinds medio 2009 werd overgemaakt aan haar B.V. en dat daarvan melding werd gemaakt in de financiële stukken. Klager heeft dit niet weersproken. In aanmerking genomen dat klager in belangrijke mate zorg droeg voor de financiële aangelegenheden binnen de maatschap, is het hof van oordeel dat hij sindsdien ermee bekend heeft moeten zijn dat [notaris B] haar aandeel in het kantoorpand had ingebracht in haar persoonlijke vennootschap. Gelet op het tijdstip van indiening van de klacht (6 januari 2014) is derhalve ook dit klachtonderdeel te laat ingediend.
Klachtonderdeel 3
6.8.
Blijkens pagina 2 van het proces-verbaal van de zitting van de kamer op 16 februari 2015 heeft klager tijdens de zitting bij de kamer het derde klachtonderdeel ingetrokken. De intrekking blijkt ook uit de beslissing van de kamer. Dat klager zegt dat hij zich niet kan herinneren dat hij het derde klachtonderdeel heeft ingetrokken, is niet voldoende om daaraan te twijfelen. Het hof gaat daarom ervan uit dat het klachtonderdeel is ingetrokken.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C.H.M. van Altena en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015 door de rolraadsheer.