In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder, op 10 november 2014, het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft de aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende had in 2011 een bedrag van ten minste € 1.050 betaald aan zijn zoon, die op dat moment geen looninkomsten genoot en samenwoonde met zijn partner. De inspecteur van de Belastingdienst had de aftrek geweigerd, omdat niet was voldaan aan de voorwaarde dat belanghebbende zich gedrongen voelde tot het doen van deze betalingen. Het Hof oordeelde dat de zoon over voldoende middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien, mede gezien de inkomsten van zijn partner. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de kosten.