ECLI:NL:GHAMS:2015:477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
200.160.097/01 en 200.160.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van gezinsproblematiek en ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2015, zijn de ouders van vier minderjarige kinderen in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter. De moeder en de vader hebben beiden op 25 november 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 augustus 2014, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De kinderen, die in een problematische thuissituatie verkeerden, zijn onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en verblijven bij pleegouders. De ouders hebben in de tussentijd verschillende hulptrajecten doorlopen, maar de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd hebben geadviseerd om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, gezien de aanhoudende problematiek en de traumatische ervaringen van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders zijn niet in staat gebleken om een stabiele opvoedomgeving te bieden, ondanks hun inspanningen en deelname aan cursussen. De ouders ontkennen en bagatelliseren de problematiek, wat de situatie van de kinderen verder compliceert. Het hof concludeert dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat de kinderen de nodige zorg en behandeling vereisen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 februari 2015
Zaaknummers: 200.160.097/01 en 200.160.598/01
Zaaknummer eerste aanleg: 568352 - 14-936
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaken in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. S. el Mhassani te Amsterdam,
tegen
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
en
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
tegen
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder, LJR en de vader genoemd.
1.2.
In de zaak met kenmerk 200.160.097/01 is de moeder op 25 november 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 augustus 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 568352 - 14-936.
In de zaak met kenmerk 200.160.598/01 is de vader, eveneens op 25 november 2014, in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 augustus 2014 van de kinderrechter met kenmerk 568352 - 14-936.
1.3.
LJR heeft op 19 december 2014 in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vader heeft op 30 december 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaken zijn op 12 januari 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- LJR, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- mevrouw […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.7.
De advocaat van de vader, Spirit Jeugd en Opvoedhulp (hierna: Spirit), de pleegouders van de hierna te noemen minderjarigen [kind c] en [kind b] en de pleegmoeder van de hierna te noemen minderjarige [kind d] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.8.
Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen minderjarige [kind a] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren […] [in] 2000 (hierna: [kind a]), […] [in] 2007 (hierna: [kind b]), […] [in] 2009 (hierna: [kind c]) en […] [in] 2011 (hierna: [kind d]). [kind a], [kind b], [kind c] en [kind d] worden hierna gezamenlijk ook “de kinderen” genoemd.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. [kind a] verblijft sinds mei 2014 op een perspectief biedende plek van Spirit, [kind b] en [kind c] verblijven sinds augustus 2014 bij de (perspectief biedende) pleegouders en [kind d] verblijft sinds juni 2014 bij de (perspectief biedende) pleegmoeder.
2.2.
Uit een eerder huwelijk van de moeder met [X] zijn geboren [S] [in] 1990, [M] [in] 1991 en [K] [in] 1995.
2.3.
[kind a] is van 2003 tot 2010 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA). [kind b] is van 2008 tot 2010 onder toezicht gesteld van BJAA. [kind a] en [kind b] zijn van september 2008 tot maart 2009 uithuisgeplaatst geweest in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2012 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJNH) voor de duur van een jaar. Bij beschikking van 27 augustus 2013 zijn de kinderen (wederom) onder toezicht gesteld van BJNH voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 27 augustus 2015, uit te voeren door LJR.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 december 2013 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Deze machtiging is nadien verlengd tot 27 augustus 2014.
2.5.
In het dossier bevinden zich onder meer een rapport van de Raad van 28 mei 2012 en Indicatiebesluiten van de kinderen met indicatiedatum 8 januari 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 27 augustus 2014 voor de duur van een jaar. Voorts is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 27 augustus 2014 verlengd voor de duur van zes maanden. Ten slotte is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind b], [kind c] en [kind d] voor verblijf bij pleegouders verlengd met ingang van 27 augustus 2014 voor de duur van zes maanden. Het verzoek van LJR is voor het overige aangehouden.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van LJR de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.1.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van LJR ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen.
3.2.2.
LJR verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.3.1.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van LJR ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen, althans een machtiging tot uithuisplaatsing af te geven voor een kortere duur.
3.3.2.
LJR verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof ziet aanleiding de beide zaken gelijktijdig te bespreken.
4.2.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 2 juli 2014, dus vóór 1 januari 2015, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet NBW op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:261 lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f (oud), van de Wet op de Jeugdzorg, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de kinderrechter terecht en op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van zes maanden heeft verlengd.
4.3.
De moeder stelt dat de gronden voor een uithuisplaatsing ontbreken en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte is verlengd voor de duur van zes maanden. Zij en de vader zijn met verschillende hulptrajecten gestart, zo hebben zij een weerbaarheidstraining en een Triple P cursus gevolgd en hebben zij zich aangemeld voor relatietherapie. De ouders hebben geleerd op een rustige en constructieve wijze met elkaar te communiceren. Naar de positieve verandering die de ouders hebben doorgemaakt, wordt niet gekeken, aldus de moeder. Zij krijgen geen kans zich te bewijzen. LJR heeft geen maatregelen genomen om te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. De moeder staat open voor hulpverlening, is bereid adviezen op te volgen en komt afspraken na. Eventuele zorgen kunnen vanuit de thuissituatie met ambulante hulp worden opgepakt. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het lage cognitieve niveau van de moeder. De ouders zijn zeer gemotiveerd om de kinderen weer thuis te krijgen, aldus de moeder.
4.4.
De vader stelt dat de gronden voor een uithuisplaatsing ontbreken en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte is verlengd voor de duur van zes maanden. De problemen zijn met name veroorzaakt door de drie oudste zonen van de moeder, naast de problemen die de ouders in het verleden met elkaar hebben gehad. De oudste zonen zijn thans buiten beeld en hebben geen betrokkenheid meer bij het gezin. De ouders hebben hard aan hun problemen gewerkt en zijn thans bekwame en zorgzame ouders en opvoeders. De samenwerking met de gezinsvoogd verloopt erg moeilijk, reden waarom om een andere gezinsvoogd is verzocht. Dit verzoek is echter niet gehonoreerd. De vader ziet in dat het in het belang van de kinderen is dat de ondertoezichtstelling nog voortduurt. De noodzakelijke hulpverlening kan worden geboden binnen het bestek van het gezin, aldus de vader.
4.5.
LJR voert aan dat de opvoedings- relatie- en persoonlijke problematiek van de ouders van ernstige en structurele aard is, het is niet de eerste keer dat een uithuisplaatsing nodig is. De kinderen hebben jarenlang geleden onder de thuissituatie met ruzies en huiselijk geweld en zijn hierdoor getraumatiseerd. Zij vertonen zorgelijk gedrag met betrekking tot hechting en laten voorts angstig gedrag en verdriet zien. Er is sprake geweest van huiselijk geweld (tussen de ouders onderling en huiselijk geweld gepleegd door de vader en de oudere zoon(s) van moeder jegens de kinderen). De moeder heeft hen daar onvoldoende tegen kunnen beschermen. De kinderen zijn voorts blootgesteld geweest aan een plotseling gedwongen vertrek naar Egypte, een gebrek aan structuur en regels en vele wisselingen van verblijfplaats. De ouders hebben veel kansen gehad om de thuissituatie te verbeteren, waarbij ondersteuning is geboden in de opvoeding. Ondanks het feit dat er in de loop der jaren tal van vormen van hulpverlening zijn ingezet, beklijft deze niet en de patronen blijven zich herhalen. De ouders ontkennen en bagatelliseren de problematiek van de kinderen en benadrukken dat ze vinden dat zij zelf onvoldoende hulp hebben gehad, aldus LJR.
4.6.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is sprake geweest van huiselijk geweld en er bestaan voorts vele problemen op het gebied van de opvoeding. Het gezin heeft reeds veel hulp gekregen, maar dit heeft onvoldoende resultaten opgeleverd. Er is te weinig veranderd in de thuissituatie, zodat het voor de kinderen niet mogelijk is om thans naar huis te gaan. Het is uiterst belangrijk dat de kinderen worden behandeld bij de Bascule en dat de ouders daarbij worden betrokken, aldus de Raad.
4.7.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De relatie tussen de ouders is al jaren zeer problematisch. De opvoeding van de kinderen kwam hoofdzakelijk op de moeder neer, waardoor zij stelselmatig overbelast was. De ouders stonden wat betreft de opvoeding niet op één lijn en steunden elkaar niet. De vader was vaak streng en onmachtig, waardoor hij in het verleden slaan als machtsmiddel gebruikte. Zowel de moeder als [kind a] en [kind b] zijn door de vader geslagen. De moeder was machteloos en had geen grip op de kinderen. Zij kon geen structuur bieden en had de opvoeding niet onder controle. De moeder is in mei 2009 met [kind a] en [kind b] op aandringen van de vader naar Egypte gegaan en in 2011 weer naar Nederland teruggekeerd. Zij hebben bij de grootouders (vaderszijde) verbleven. De vader is in Nederland gebleven voor zijn werk. Nadat [K] in 2012 een keer is langsgekomen en de vader hem verzocht weg te gaan, is de situatie geëscaleerd, omdat de moeder hem niet ’s nachts wilde wegsturen. In oktober 2012 is de moeder naar een Blijf van mijn Lijfhuis gegaan met haar vier kinderen. De moeder heeft zich verder in 2012 op Schiphol bij de marechaussee gemeld en aldaar aangegeven dat zij en de kinderen geslagen werden door de vader. Daarna is zij met de kinderen weer op een opvangadres beland. De kinderen zijn in dit jaar onder toezicht gesteld van BJNH. Nadat de ouders een tijd uit elkaar zijn geweest, zijn zij in de zomer van 2013 weer bij elkaar gekomen. Eind 2013 is een zorgmelding gedaan bij BJNH vanwege sterke vermoedens van huiselijk geweld. Voorts gaf de moeder aan dat de vader het gezin (wederom), tegen haar wil, naar Egypte wilde sturen. Dit heeft ertoe geleid dat de moeder en de kinderen in een Blijf van mijn Lijfhuis zijn ondergebracht, waarna een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Sinds februari 2014 zijn de ouders weer bij elkaar.
Uit een psychologisch onderzoek van de moeder, afgenomen door I-psy, is gebleken dat zij beperkt begaafd is en een gering probleemoplossend vermogen heeft. Zij lijkt moeite te hebben om zich aan anderen te hechten en een wederkerige relatie aan te gaan. Voorts lijkt zij met veel moeite de alledaagse gebeurtenissen objectief te bekijken en te begrijpen. Ze heeft moeite om het geleerde in de praktijk te brengen. Voor de hulpverlening zal het lastig zijn om een ingang voor behandeling/begeleiding te vinden.
Gebleken is dat de ouders tijdens de begeleide bezoeken aan de kinderen niet in staat zijn voldoende structuur en grenzen te bieden, ook niet indien de omgang door de pleegzorg met de ouders is voorbereid en wordt begeleid. Voorts hebben de ouders moeite met het verdelen van de aandacht tussen de kinderen en belasten zij de kinderen met volwassen problematiek. Ten slotte ontkennen en bagatelliseren zij de problemen binnen het gezin en van de kinderen afzonderlijk.
4.8.
[kind a] heeft na de machtiging tot uithuisplaatsing aanvankelijk op een crisisopvangplaats van OC Trompendaal verbleven. Sinds mei 2014 verblijft hij op een leer/leefgroep van Spirit. Hij heeft aangegeven dat er veel huiselijk geweld is geweest gedurende de tijd dat hij bij de ouders woonde en dat de vader hem en de moeder heeft geslagen. Hij werd met een riem en een slipper geslagen. Op de groep van Spirit hebben zich incidenten voorgedaan; zo heeft hij een andere jongen bedreigd met een mes, hij is betrokken geweest bij een vechtpartij en hij is door de politie opgepakt in verband met mogelijke betrokkenheid bij een beroving. Nadien heeft de politie laten weten dat hij thans geen verdachte meer is. Hij heeft mogelijk te kampen met een loyaliteitsconflict. Voorts zijn er zorgen over zijn beïnvloedbaarheid en weerbaarheid. Gebleken is dat hij veel baat heeft bij de structuur op de groep. Uit onderzoek door de Bascule is gebleken dat hij functioneert op een laag begaafd intelligentieniveau, dat hij te kampen heeft met PTSS en een dysthyme stoornis. Vanwege de verschillende verhuizingen heeft hij een leerachterstand opgelopen.
[kind b] is tijdens de begeleide bezoeken met de ouders, die eenmaal per twee weken gedurende een uur plaatsvinden, afstandelijk. [kind b] en [kind c] hebben herhaaldelijk in het pleeggezin gevraagd of zij in het pleeggezin mogen blijven wonen. Zij hebben voorts traumatische verhalen verteld aan de pleegmoeder over de vele ruzies tussen de ouders en hun angst daarvoor.
[kind d] heeft regelmatig driftbuien, maar de pleegmoeder kan hier goed mee omgaan. Het consultatiebureau heeft geconstateerd dat zij een beschadiging heeft opgelopen in haar hechting.
[kind b], [kind d] en [kind c] staan op de wachtlijst bij de Bascule voor onderzoek en behandeling.
4.9.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de ouders, hoewel zij betrokken zijn bij de kinderen en in de afgelopen tijd cursussen (ter verbetering van onder meer opvoedvaardigheden) hebben gevolgd, onvoldoende in staat zijn hen een stabiele opvoedomgeving te bieden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat een patroon zichtbaar is in de relatie van de ouders. Kort samengevat houdt dit patroon min of meer in dat de ouders achtereenvolgens bij elkaar zijn, in conflict raken waarna de moeder naar Egypte wordt gestuurd door de vader. De moeder vlucht vervolgens naar een Blijf van Mijn Lijfhuis. Vervolgens herenigen de ouders zich (en herhaalt de geschiedenis zich). Deze gang van zaken heeft grote gevolgen gehad voor de kinderen, met name [kind a], [kind b] en [kind c] zijn getraumatiseerd en hebben behandeling nodig. Gebleken is voorts dat de hulp die in het verleden vanuit de ondertoezichtstelling aan de ouders is geboden, niet is beklijfd. Zo zijn de ouders niet in staat om de begeleide omgang die zij met de kinderen hebben, goed te laten verlopen en om voldoende structuur en grenzen te bieden, ook niet indien de omgang door de pleegzorg met de ouders is voorbereid. De stelling van de vader, dat de problemen met name veroorzaakt zijn door de oudste drie zonen van de moeder die thans buiten beeld zijn, volgt het hof derhalve niet.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de kinderen, gelet op hun inmiddels ontstane problematiek, veel van een opvoeder vergen. Niet gebleken is dat de ouders, mede gelet op het beperkt begaafde niveau van de moeder, een duidelijke en stabiele opvoedomgeving kunnen bieden die de kinderen, mede met het oog op hun behandeling, nodig hebben.
4.10.
Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van het geven van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, en aanhouding van het verzoek voor het overige, is hiermee eveneens voldoende aangetoond.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.160.097/01 en 200.160.598/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. M.J. Leijdekker en mr. J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015 door de rolraadsheer.