ECLI:NL:GHAMS:2015:4836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.169.689/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over aanmaningsbrieven en opheffing beslag

In deze zaak heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die namens OHRA aanmaningsbrieven heeft gestuurd, terwijl klager had aangegeven dat de openstaande vorderingen zouden worden voldaan zodra het beslag op zijn rekening zou zijn opgeheven. Klager stelt dat het gerechtsdeurwaarderskantoor schriftelijke garanties heeft gegeven voor de opheffing van het beslag. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft het verzet van klager gegrond verklaard, maar klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Het hof heeft de klacht van klager voor het grootste deel ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat de kamer niet kan bepalen dat een klacht over hetzelfde feitencomplex niet meer in behandeling wordt genomen. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht met betrekking tot de derdenverklaring, maar de klacht voor het overige ongegrond verklaard. De zaak betreft de vraag of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door aanmaningen te sturen, terwijl er garanties waren gegeven over de opheffing van het beslag. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk is voor de beslaglegging en dat de klacht op deze punten ongegrond is.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.169.689/01 GDW
nummer eerste aanleg : 70.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 november 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 13 mei 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 april 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:80).
1.2.
Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer van 13 januari 2015, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd en klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard
.Verder heeft de kamer bepaald dat een volgende klacht door of namens klager ingediend in verband met hetzelfde feitencomplex, niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 juni 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 4 september 2015. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
De gerechtsdeurwaarder heeft in verschillende brieven klager tot voldoening van zijn betalingsachterstand bij OHRA Zorgverzekeringen (verder: OHRA) aangemaand.
Ten laste van klager is in opdracht van OHRA op 25 maart 2010 door [gerechtsdeurwaarderskantoor] executoriaal beslag gelegd onder de ING Bank N.V. (verder: de ING Bank).

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij namens OHRA aanmaningsbrieven aan hem heeft gestuurd. Klager heeft diverse malen aan de gerechtsdeurwaarder laten weten dat de openstaande vorderingen van OHRA zouden worden voldaan op het moment dat het ten laste van hem onder de ING Bank gelegde beslag zou worden opgeheven. Uit de door klager overgelegde stukken blijkt volgens hem dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder schriftelijke garanties heeft gegeven dat het beslag zou worden opgeheven. Verder stelt hij dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en de gerechtsdeurwaarder (schriftelijk) hebben bevestigd en gegarandeerd dat de opheffingsexploten van september 2013, de derdenverklaring van ING en de drie bankpassen van de ING Bank met bijbehorende pincode aan klager zouden worden betekend. Tot op heden is dit niet gebeurd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager eerder een soortgelijke klacht bij de kamer heeft ingediend. In die tuchtprocedure (zaaknummer 793.2011) is door de kamer bij beslissing van 10 april 2012 het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 1 november 2011 (zaaknummer 630.2011), waarbij de klacht als kennelijk ongegrond is afgewezen, ongegrond verklaard.
6.1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft gesteld dat aan de onderhavige klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de klacht die in vorenbedoelde procedure aan de orde is gesteld en het daartegen ingestelde verzet, zodat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht.
6.1.3.
Het is vaste rechtspraak van het hof dat het strafrechtelijk beginsel ‘ne bis in idem’
- inhoudende dat niemand mag worden berecht of gestraft voor hetzelfde feit waarover reeds bij definitieve einduitspraak is beslist - ook van toepassing is binnen het gerechtsdeurwaarderlijke tuchtrecht. Het hof is van oordeel dat de kamer over de klacht met betrekking tot de door klager bedoelde derdenverklaring bij vorenbedoelde beslissing van 10 april 2012 onherroepelijk heeft beslist. In die tuchtprocedure speelden voor een deel min of meer dezelfde feiten een rol als in deze tuchtprocedure, maar in die procedure had de klacht geen betrekking op door de gerechtsdeurwaarder namens OHRA aan klager gestuurde aanmaningen, door de gerechtsdeurwaarder afgegeven schriftelijke garanties of gedane toezeggingen om opheffingsexploten en bankpassen met pincode aan klager te betekenen. Nu niet is gebleken dat deze klachtonderdelen in een eerdere tuchtprocedure aan een beoordeling zijn onderworpen, zal het hof hierna op deze klachtonderdelen inhoudelijk ingaan.
Het voorgaande betekent dat klager alleen wat de derdenverklaring betreft niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
Inhoudelijk
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij nooit beslag heeft gelegd ten laste van klager. Het hof stelt vast dat van enige betrokkenheid van de gerechtsdeurwaarder bij de beslaglegging in maart 2010 niet is gebleken. De gerechtsdeurwaarder behoefde daarom geen rekening te houden met het bericht van klager dat de openstaande vorderingen van OHRA eerst zouden worden voldaan op het moment dat dat beslag zou worden opgeheven. Dat de gerechtsdeurwaarder in opdracht van OHRA aanmaningen aan klager is blijven verzenden, is dan ook tuchtrechtelijke niet verwijtbaar.
6.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft betwist dat hij aan klager schriftelijke garanties heeft afgegeven over de opheffing van vorenbedoeld beslag. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd niet bekend te zijn met opheffingsexploten en bankpassen met pincode. Uit de stukken van het dossier kan niet worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder de door klager gestelde schriftelijke garanties heeft afgegeven dan wel (schriftelijk) heeft bevestigd en gegarandeerd dat de opheffingsexploten van september 2013 en de drie bankpassen van de ING Bank met bijbehorende pincode aan klager zouden worden betekend, zodat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. De klacht zal op deze onderdelen ongegrond worden verklaard.
6.4.
Het hof is van oordeel dat het de kamer niet vrij staat om te bepalen dat een klacht over hetzelfde feitencomplex niet meer door de kamer in behandeling zal worden genomen. Voor de situatie die de kamer kennelijk op het oog had biedt de Gerechtsdeurwaarderswet - slechts - als oplossing de toepassing van artikel 39 lid 1 Gdw, dat onder meer bepaalt dat de voorzitter zonder nader onderzoek door de kamer kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten kan afwijzen.
6.5.
Nu het hof grotendeels tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal de beslissing van de kamer worden vernietigd en zal het hof opnieuw beslissen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht op het punt van de door klager bedoelde
derdenverklaring;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015 door de rolraadsheer.