ECLI:NL:GHAMS:2015:4886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
23-002683-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen carjack en afwijzing wijziging tenlastelegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een carjack op 6 september 2012 te Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte de aangever onder bedreiging van geweld dwong om zijn autosleutels af te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de beroving aanwezig was, maar niet actief heeft deelgenomen aan de gewelddadige handelingen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de kwalificatie van medeplegen. De bijdrage van de verdachte aan het delict was te beperkt om te spreken van nauwe en bewuste samenwerking. Het hof heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat resulteerde in een gevangenisstraf van vijf maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat de schade had veroorzaakt. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002683-13
Datum uitspraak: 18 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13/660745-12 en 13/660014-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2015 en 4 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of meer sleutel(s) (van een (personen)auto (merk/type: Audi/S6) (kenteken: [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- op voornoemde [slachtoffer] af is/zijn komen lopen en/of
- aan de linker/zijkant van voornoemde [slachtoffer] en/of vlak/dichtbij voornoemde [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of
- (vervolgens) een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of - (daarbij/vervolgens) voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef me je autosleutel" en/of "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
en/of
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een (personen)auto (merk/type: Audi/S6) (kenteken: [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die voornoemde (personen)auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend en/of gewelddadig
- op voornoemde [slachtoffer] af is/zijn komen lopen en/of
- aan de linker/zijkant van voornoemde [slachtoffer] en/of vlak/dichtbij voornoemde [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of
- (vervolgens) een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of - (daarbij/vervolgens) voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef me je autosleutel(s)" en/of "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
2.
hij op of omstreeks 06 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk/model/kaliber: Voltran/92 Dicle/9mm PAK), en/of munitie van categorie III, te weten 6, in elk geval één of meer, patro(o)n(en) (kaliber/merk: 7,65/GECO en/of Sellier & Bellot), voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op of omstreeks 06 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft/hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

Aan de verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen (dus als medepleger), dan wel alleen de aangever heeft beroofd van zijn auto. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft uiteengezet, is die kwalificatie slechts gerechtvaardigd als de - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan dit laatste aspect komt volgens de Hoge Raad op zichzelf geen grote betekenis toe, omdat het steeds moet gaan om het leveren van een wezenlijke bijdrage aan het delict. In voornoemd arrest en in het arrest van 23 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:718) wordt benadrukt dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, aldus de Hoge Raad.
Zich rekenschap gevende van de overwegingen van de Hoge Raad komt het hof tot de volgende vaststellingen en beschouwingen.
Op 6 september 2012 omstreeks 18.30 uur is aangever [slachtoffer] in een besloten parkeergarage aan de [adres 2] te Amsterdam beroofd van zijn auto. Hij parkeerde daar zijn auto – een Audi S6 –, opende zijn portier en liep in de richting van zijn kofferbak toen een man op hem kwam aflopen die een pistool op hem richtte en zei: “Geef me je autosleutel”. Voor het hof staat vast dat deze man medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) was. De aangever vroeg [medeverdachte] of hij zijn kind, dat zich nog in de auto bevond, mocht pakken en ook zijn huissleutels. Vervolgens liep de aangever richting de bijrijdersstoel om zijn kind uit de auto te halen en terwijl hij dit deed, kwam een andere man aanlopen, die rechts van de auto bleef stil staan en naar de situatie keek. Deze laatste man was, ook naar eigen zeggen, de verdachte. Nadat de aangever zijn kind uit de auto had gehaald, heeft hij zijn autosleutel afgegeven aan [medeverdachte]. Inmiddels had de verdachte plaatsgenomen op de bijrijdersstoel. Toen riep [medeverdachte] de aangever toe: “Blijf staan tot we weg zijn, want we weten waar je woont”. Daarna stapte [medeverdachte] in, startte de auto en reed met hoge snelheid richting de uitgang van de garage.
Nadat de auto de garage had verlaten, werd koers gezet richting de A10. Ongeveer tien minuten later reed het buitgemaakte voertuig, met daarin nog altijd [medeverdachte] op de bestuurders- en de verdachte op de bijrijdersstoel, op de Haarlemmerweg tegen een paal van een verkeerslicht, waarna het tot stilstand kwam. [medeverdachte] en de verdachte stapten uit, renden achter elkaar aan in de richting de Willem Leevendstraat en gingen een aldaar gevestigde moskee binnen. Daar nam de verdachte de jas die [medeverdachte] droeg, van deze over en trok die aan. Ook deed de verdachte het petje dat [medeverdachte] droeg, in zijn zak. Gevoeglijk kan worden aangenomen dat deze laatste handelingen van de verdachte er (mede) toe dienden te bevorderen dat [medeverdachte] zonder herkend en aangehouden te worden de moskee weer kon verlaten, hetgeen ook is geschied. Nadat de verdachte de moskee had verlaten, werd hij aangehouden. Bij zijn aanhouding droeg hij een tas bij zich waarin twee aan [medeverdachte] gerichte brieven zijn aangetroffen en een telefoon met daarin een simkaart, waarvan het telefoonnummer bij laatstgenoemde in gebruik was.
De verdachte heeft verklaard dat hij met een persoon die hij aanduidt als ‘[bijnaam]’ – van welke persoon voor het hof vast staat dat dit [medeverdachte] is – in de buurt van de garage was toen ‘[bijnaam]’ achter de Audi van de aangever aanrende op het moment dat deze de parkeergarage inreed. Hierop zag de verdachte dat ‘[bijnaam]’ een vuurwapen in zijn hand had, daarmee de aangever bedreigde en van die laatste de sleutels kreeg. Hierna is de verdachte in de auto gestapt en is hij op de bijrijdersstoel gaan zitten. Hij heeft ontkend dat hij vooraf (precies) wist wat er ging gebeuren en dat hij daaraan ook niet zou hebben meegedaan als hij het had geweten. De verdachte heeft ook verklaard dat de tas met spullen van [medeverdachte] ‘gevonden’ was en dat hij die tas al in de auto (de gestolen S6) bij zich had.
Het hof overweegt dat niet onbegrijpelijk is dat de handelingen van [medeverdachte] en de verdachte in de beleving van de aangever een zeker gezamenlijk karakter kenden, zeker in het licht van het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘we’ door [medeverdachte] in diens dreigende uitlatingen. Echter, op de keper beschouwd, heeft de bijdrage van de verdachte aan de beroving (hierna: carjack)
tijdens de uitvoeringdaarvan slechts bestaan uit het komen aanlopen en het plaatsnemen in de auto, terwijl hij kort daarvoor getuige was geweest van de dreigende handelingen van [medeverdachte], zich daarvan niet heeft gedistantieerd, niet heeft ingegrepen en die handelingen kennelijk heeft gebillijkt. Deze bijdrage is – hoe laakbaar ook – beperkt te noemen.
De opstelling en handelingen van de verdachte nadat de carjack een feit was geworden, in het bijzonder de gezamenlijke vlucht en het aannemen van de jas en pet van [medeverdachte], zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een uitzonderlijk geval waarin de geringe rol bij de uitvoering van het strafbare feit wordt gecompenseerd door betekenisvolle gedragingen
na de uitvoeringdaarvan.
Hoewel de verklaring van de verdachte dat hij, voordat hij de parkeergarage inliep, niet wist wat daar stond te gebeuren, gelet op hetgeen tijdens en na de carjack plaatsvond, te denken geeft, kan niet concreet worden vastgesteld of en in welke mate de verdachte een rol heeft gespeeld bij
de voorbereidingvan het door [medeverdachte] uitgevoerde delict.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de verdachte niet een dusdanig wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de carjack heeft geleverd dat kan worden geconcludeerd dat hij op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met [medeverdachte]. Het behoeft geen betoog dat de verdachte de ten laste gelegde bestanddelen evenmin zelfstandig – als pleger – heeft vervuld.
Dit brengt mee dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan, welke door het hof is afgewezen. Met deze vordering beoogde de advocaat-generaal de verdachte onder 1 subsidiair ten laste te leggen dat hij als medeplichtige betrokken was bij de door [medeverdachte] gepleegde carjack. Het hof merkt op dat, ook indien de vordering wel zou zijn toegewezen, het alsdan onder 1 subsidiair tenlastegelegde evenmin tot een bewezenverklaring had kunnen leiden. Gelet op de hiervoor genoemde vaststellingen kan immers niet worden geoordeeld dat de aangever (mede door toedoen van de verdachte) is ingesloten, noch dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan. Dat de verdachte door zijn aanwezigheid een situatie heeft gecreëerd die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het door [medeverdachte] begane vergrijp, is evenmin komen vast te staan. Derhalve is er geen bewijs dat de verdachte op enigerlei wijze de door [medeverdachte] gepleegde carjack gemakkelijk heeft gemaakt of heeft bevorderd.
Denkbaar is de handelingen van de verdachte ten aanzien van de jas en de pet van [medeverdachte] eventueel kunnen worden gezien als een vorm van hulp aan een persoon die schuldig is aan een misdrijf dat strafbaar is gesteld in artikel 189, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, en diens handelingen met betrekking tot de Audi als een vorm van heling, maar die vergrijpen zijn de verdachte niet ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 6 september 2012 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk/model/kaliber: Voltran/92 Dicle/9mm PAK), en munitie van categorie III, te weten 6 patronen (kaliber/merk: 7,65/GECO of Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 6 september 2012 te Amsterdam, een wapen van categorie I, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg zijn excuses aan [slachtoffer] heeft aangeboden en dat hij spijt heeft van hetgeen heeft plaatsgevonden. Mede gelet hierop, evenals de omstandigheid dat de verdachte geen vergelijkbare documentatie heeft, heeft de verdediging het hof verzocht geen hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg is gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool, 6 patronen en een ploertendoder. Het hof acht het bezit van een wapen, munitie en een ploertendoder, ook nog eens op de openbare weg, ernstige feiten. Door gedragingen zoals die van de verdachte neemt de onveiligheid op straat toe en worden en de daarover heersende gevoelens in de samenleving versterkt. Dat rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2015 is hij eerder veroordeeld tot gevangenisstraf en een werkstraf. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat hij de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd in de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Kennelijk heeft de verdachte uit een en ander geen lering getrokken, hetgeen in zijn nadeel weegt. Met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan niet worden volstaan.
Het hof ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, nu het hof, anders dan de rechtbank en anders dan wordt voorgestaan door de advocaat-generaal, de verdachte vrijspreekt van het medeplegen van de onder 1 tenlastegelegde carjack.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen voor het bezit van een pistool pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een gevangenisstraf van 3 maanden. Er wordt aanleiding gezien hiervan ten nadele van de verdachte af te wijken, vanwege de al gememoreerde recidive van de verdachte, het feit dat hij het pistool bij zich droeg op de openbare weg en de omstandigheid dat hij bovendien nog beschikte over 6 stuks munitie en een ploertendoder.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering beliep € 29.929,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.264,25, bestaande uit materiële schade ter hoogte van € 1.764,25 en immateriële schade ter hoogte van € 2.500 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar deze vermeerderd met ten behoeve van de behandeling in hoger beroep gemaakte kosten voor rechtsbijstand van € 1.210.
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 14 januari 2011 (in de zaak met parketnummer 13/660014-11) voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de verdachte is veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van op twee jaren bepaalde proeftijd aan eens strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel gevorderd, voor zover daarvan nog niet eerder de tenuitvoerlegging is gelast.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Blijkens het al genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie is van deze straf bij vonnis van 21 april 2011 reeds een gedeeltelijke tenuitvoerlegging, te weten voor een deel van twee maanden, gelast. Daarom zal thans de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke strafdeel, te weten één maand, worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij en de verdachte elk in de door hen gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2011, parketnummer 13/660014-11, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
(1) één maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2015.
=========================================================================
[....]