In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, werd beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het vastbinden van het slachtoffer, het afplakken van de mond met tape, en het onthouden van voedsel en drinken gedurende een periode van drie dagen. De verdachte en haar zoon, de medeverdachte, hielden het slachtoffer in een woning in Amsterdam vast, met als doel haar te dwingen een huurschuld van € 12.000 te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de situatie van het slachtoffer en niet heeft ingegrepen, wat haar medeplichtigheid aan de vrijheidsberoving bevestigt.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vormverzuim dat tot niet-ontvankelijkheid zou leiden. De verdediging voerde aan dat er onrechtmatige doorzoekingen hadden plaatsgevonden en dat er geen informatief gesprek met het slachtoffer had plaatsgevonden, maar het hof oordeelde dat deze argumenten niet opgingen. De verklaringen van het slachtoffer werden als geloofwaardig beschouwd, en het hof achtte de verdachte medeplichtig aan de vrijheidsberoving.
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de langdurige en vernederende situatie waarin het slachtoffer zich bevond. De verdachte had een actieve rol in het toezicht op het slachtoffer en heeft niet ingegrepen, wat haar strafbaarheid bevestigt. De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een nieuwe straf op, waarbij de verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor haar daden en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.